UNGGADJATI 45 jaar geleden - de eerste overeenkomst tussen Nederland en de Republiek en de toekomstige positie van de Nederlanders in Indonesië. In de week van I I tot 15 november is in Linggarjati (volgens de huidige schrijf wijze) een seminar gehouden, waarin de Nederlands-Indonesische diplomatieke betrekkingen - in hoofdzaak gedurende de periode l945-'49 - het onderwerp van de gedachtenwisseling waren. De or ganisatoren hadden een gezelschap van Indonesische en Nederlandse historici bijeengebracht, dat op historische grond bijeenkwam: het huis waar destijds de besprekingen tussen de delegaties van beide landen gehouden zijn en dat nu als museum is ingericht. Behalve de spre kers nam aan het seminar ook een aantal Indonesiërs en Nederlanders deel dat uit wetenschappelijke interesse of anders zins, belangstelling voor het thema toonde. Het ontwerp van de basisovereenkomst is na de bijeenkomsten die tussen I I en 13 november in Linggadjati gehouden werden, op 15 november 1946 door de Commissie-Generaal geparafeerd en vormde het voorlopige sluitstuk van een "dialoog" waarvan het begin moeilijk is aan te geven, maar waarin de zgn. 7 de cember (1942) rede van Koningin Wil- helmina aan Nederlandse kant zeker als katalysator gewerkt heeft. De Koningin sprak als haar overtuiging uit dat "het Koninkrijk der Nederlanden na de oor log zou kunnen worden opgebouwd... op de hechte grondslag van volledig deelge nootschap, die de voltooiing zal beteke nen van hetgeen zich in het verleden reeds heeft ontwikkeld". "De samenstel lende delen van het Koninkrijk", aldus de Koningin, "zullen als leden van dat deel genootschap... ieder op zichzelf de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstan digheid en steunend op eigen kracht behartigen". In dit verband moet ook gewezen wor den op de voorstellen van de Neder landse regering van 10 februari 1946, waarin de lijn van 1942 werd doorge trokken en tevens de totstandkoming van een Indonesisch gemenebest in het vooruitzicht werd gesteld. Dit gemene best zou, voorzien van een eigen kabinet en parlement, zijn interne zaken zelfstan dig kunnen regelen, maar wel deel blij ven uitmaken van het Koninkrijk. Het is hier niet de plaats om het verloop van de politieke onderhandelingen en de militaire confrontaties nog eens uit de doeken te doen. Volstaan moet worden met vast te stellen dat de zeer vage voorstelling die in de periode l945-'46 bij de Nederlandse regering ten aanzien van de toekomstige politieke verhouding met de Republiek bestond, pas in de loop van een moeizaam proces de precisering heeft gekregen die tenslotte, op 27 december 1949, tot de over dracht van de soevereiniteit aan de Re publiek Indonesië geleid heeft. Uit de geschiedschrijving van het dekolonisatieproces is duidelijk gewor den hoe ingewikkeld het vraagstuk van het scheppen van een nieuwe politieke relatie tussen Nederland en de op 17 augustus 1945 tot stand gekomen Repu bliek geweest is. De posities verschilden aanvankelijk zo fundamenteel, de ver schillende krachten die op het dekolo nisatieproces inwerkten waren vaak zo divers en grillig, dat het niet zo verwon derlijk is dat de partijen elkaar zo moei lijk vinden konden. In het licht daarvan moet het tegenwoordig oordeel - in de wetenschap met hoeveel moeite de poli tieke onderhandelingen tussen bijv. Israel en de Arabische wereld verlopen of hoeveel inspanning het kost om de ver houdingen binnen Zuid-Afrika te reorga niseren - wel anders luiden dan dat van de tijdgenoten. De toekomstige positie van Neder landers in de Republiek Kijken we nu hoe van Nederlandse zijde in de periode vóór Linggadjati over de toekomstige positie van de Nederlan ders werd gedacht, dan valt op hoe wei nig op dat punt geregeld is. Het lijkt er op dat de leidende politici van Neder landse kant zich voor de Nederlandse bevolkingsgroep geen andere toekomst konden voorstellen dan binnen het grondgebied van Indonesië. Of anders gesteld: niemand van hen leek er in die tijd ook maar een vermoeden van te hebben dat de Nederlanders binnen enige jaren en masse naar Europa zou den moeten vertrekken. En dat gold ook voor de leiders van het Indo-Europees Verbond, de organisatie die de belangen der Indo-Europeanen bij uitstek behar tigde. Professor van der Veur heeft in zijn studie "The Eurasians of Indonesia" gewezen op een artikel dat ir E.D. Wermuth, voorzitter van het Indo-Euro pees Verbond, onder de titel "Her oriëntatie", op 3 I augustus 1946 voor "Onze Stem" heeft geschreven. Daarin drong Wermuth er bij zijn aanhangers op aan zich vooral op het nieuwe Indo nesië te richten. Ir. F.L H. Dessauvagie, voorzitter van de afdeling Bandoeng, deed dat in nog sterkere mate in een bij drage aan dat blad van 15 september "46 Op die dag kwam de buitengewone alge mene vergadering van de afdeling Batavia van het I.E.V. tot dezelfde conclusie. Met andere woorden: het was voor vooraan staande I.E.V -ers duidelijk dat de Ne derlanders een plaats moesten zien te verwerven binnen een staatsorde en een samenleving die voortaan door Indone siërs zou worden gedomineerd. Hoe deze vertegenwoordigers van de Neder landse gemeenschap zich die plaats in concreto voorstelden blijft onduidelijk en daarom is nader onderzoek nodig om hierover opheldering te geven. Stond het accoord van Linggadjati onder de zware tijdsdruk van het per 30 no vember aangekondigde vertrek der En gelsen, de verhoogde aandacht voor het vraagstuk van de toekomstige positie van de zgn. minderheidggroepen (een term die door het I.E.V. werd afgewezen) was ongetwijfeld ingegeven door de confe rentie die de Indische regering voor be gin oktober in Pangkalpinang (op Banka) had georganiseerd en waar vertegen woordigers van allerlei bevolkings groepen gelegenheid kregen hun stand punten uiteen te zetten. Onder voorzit terschap van Dr. Van Mook kwamen af gevaardigden van Nederlanders, Indo- Chinezen en Indo-Arabieren van I tot 12 oktober 1946 bijeen om te spreken over de toekomstige positie die zij in het nieuwe Indonesië zouden innemen. Het verslag van deze Conferentie, met de rede van Van Mook, is aan de leden van de Tweede Kamer ter beschikking ge steld en opgenomen in de "Bijlagen van de Handelingen der Staten-Generaal l946-'47 nr. 376". De belangrijkste pun ten van de besprekingen zijn afgedrukt in de brochure van de Regerings voorlichtingsdienst met als titel: "Pangkal Pinang, werkelijkheidszin der minderhe den", Batavia 1946, Deze conferentie was, zoals gezegd, opgezet om de stand punten van de verschillende afgevaardig den te vernemen en had daardoor het karakter van een hoorzitting of raadple ging; besluiten zouden er niet genomen kunnen worden. Het Indo-Europees Verbond was op de conferentie aanwezig in de personen van ir Wermuth en mr P.A. Blaauw. Volgens de verslaggeving waren zij er in hoofd zaak wel van overtuigd dat aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden nood zakelijk was. Mr Blaauw benadrukte ech ter dat de vele banden met Nederland niet verbroken mochten worden. Wat de hoofdlijnen van Van Mooks politiek betreft kon de gedachte van een federale 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 32