toegewezen te krijgen, helemaal alleen voor mijzelf, ongeveer twee meter lang en nog geen meter breed en er was nog net genoeg ruimte voor een oud melk- kistje naast mijn bed, dat als nachtkastje dienst deed en waarin mijn persoonlijke bezittingen gingen. Het belangrijkste daarvan was mijn flashlight, want er was natuurlijk geen electrisch licht aan boord. De eerste stop was een kleine dertig ki lometer stroomopwaarts, Loa Koeloe, met zijn grote steenkolenmijn, waar be halve Nederlanders ook een paar Duit sers werkten. De rivier was hier nog diep genoeg voor zeeschepen om aan te leggen en kolen te laden, hoofdzakelijk voor Hongkong. Dan verder naar het enige dorp van betekenis, Tenggarong, waar de Sultan van Koetei een mooi pa leis had, dat natuurlijk sterk afstak tegen de overige, eenvoudige houten huizen en toko's. Dit paleis werd, ik meen, in 1936/37 gebouwd onder toezicht van het toenmalige hoofd van V W in Samarinda, Ir. Schreuder Peters. Na Tenggarong werd het echt de "oeloe" (binnenlanden) in en ik kon niet lang ge noeg kijken naar het langzaam voorbij trekkende landschap waar een grote rust van uitging. De tocht tot Long Iram duurde zeven dagen en daarna was het weer zeven dagen terug naar Samarinda. Telkens als we bij een dorpje aanlegden, ging de stoomfluit, zowel bij nacht als bij dag en dat was het sein voor intense ac tiviteit wanneer de dorpelingen de boot opstormden en begonnen te handelen en tawarren met de boot-Chinezen, die op hun beurt natuurlijk ook met de tokohouders aan de wal gingen onder handelen. Eten was een eenvoudige be zigheid. Meestal was het rijst met een blikje corned beef of sardientjes, terwijl de kok af en toe een paar kippen en wat vruchten kon kopen. Minder eenvoudig was het baden. Daarvoor moest je een soort acrobaat in de dop zijn. De "bad- kamer/w.c." bestond uit een paar plan ken die achter het scheepje uitstaken, zedigheidshalve omringd door een paar golfijzeren platen. Je moest dan in die beperkte ruimte neerhurken en de truc was om een klein emmertje aan een stuk touw neer te laten en op een bepaalde manier in de rivier te laten kieperen, op te halen en de inhoud over je lichaam uit te storten. De aloude manier van "si- rammen" dus. Maar je wende aan alles. Op één van mijn trips had ik gezelschap van de zoon van een Rotterdamse importeur van rottan en andere bospro- ducten die jaren lang van Samarinda geimporteerd werden. Hij moest blijk baar zijn licht opsteken bij de exporteur van die producten in Samarinda en vroeg 39 ons in. Jan gaf een gil, gooide zijn Kodakje neer en maakte een nood sprong van de veranda af, zeker een me ter of twee naar beneden en belandde op handen en voeten veilig op terra firma. Grote hilariteit onder de Dajaks natuurlijk. Van Jan geen verder commen taar over pythons. Na één week kwamen we aan in Long Iram, het belangrijkste stadje in het bin nenland met een B.B.-post en een R.K. Missie en natuurlijk een hele rij Chinese toko's. De volgende dag gingen we weer terug Samarindawaarts en stopten weer bij alle dorpjes die we op de heenweg hadden aangedaan, nu om de rottan, vis, enz. enz. in te laden die onze Chinezen had den gekocht. Middenin de eerste nacht hoorde ik dringende gillen uit Jan's hut komen en toen ik ging kijken wat er aan de hand was, zag ik een kleine python op Jan's "nachtkastje" kronkelen. Al gauw keek een heel stel grinnikende gezichten door de open deur, maar niemand bleek zin te hebben om het slangetje op te pakken en dat maakte van de kans ge bruik om weg te komen en overboord te glippen, de rivier in. Ik zag al gauw dat dit niet de enige slang was die uit de kist van de Chinees ont snapt was, deze had blijkbaar een flink aantal gekocht. Ze krioelden over het hele schip en onze arme Chinees sprong (lees verder pagina 42) of hij met me mee kon gaan. Geen pro bleem natuurlijk en onze jonge vrind kreeg een soortgelijke "state cabin" als ik had en scheen zeer "happy". Boven dien scheen hij alles al te weten, een echte "Mr. Know-it-all", en je hoefde hem niets te vertellen. Niet gek voor ie mand die pas een blauwe maandag in het land was. Het enige waar hij onoverko melijke moeite mee had, was de dage lijkse ablutie techniek en hij kon dat em mertje maar niet kieperen, zodat het leeg aan het eind van het touw bleef dobberen. Dit dagelijkse ochtendritueel vond hij maar weinig stimulerend en uit eindelijk gaf hij het op. Het gevolg was allerlei uitslag en jeuk over zijn hele lichaam en ik denk dat hij betwijfelde of deze trip wel zo'n goed idee was ge weest. Op een dag stopten we bij een kleine toko aan de rivier en een van onze Chi nezen ging de wal op om van een paar Dajaks een partijtje jonge pythons te ko pen. Zoals U weet geloven Chinezen in de medicinale eigenschappen van deze slangen die op sterk water (arak) wor den gezet. Onze overzeese vriend, laat ik hem maar Jan noemen, keek gefasci neerd toe hoe de Dajaks hun slangetjes één voor één uit een goenie zak haalden en overbrachten naar een kist van de Chinees. Ik stelde Jan gerust door te zeggen dat pythons niet giftig zijn en dat hij zich dus niet ongerust moest maken. Nu, dat wist hij natuurlijk al, maar even later ontsnapten er een paar en glib berden over de vloer van de toko tussen

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 39