EEN SCHIP
VOL DISPLACED PERSONS
Je zit nog niet lang aan boord en je hebt al zoveel bekende gezichten ge
zien en zoveel bekende namen gehoord, dat je je opeens niet meer zofer-
van-huus voelt. Het lijkt of de hele derde klasse uitsluitend met Indische
gezinnen gevuld is. En er zit nog een bekend bijsmaakje aan van vroeger.
Wat tochOpeens herinner je je het 4de en 9de Bat, het grootste
krijgsgevangenkamp, en je weet het weer: "Adoeh! Indo roewet!" Het kri
oelt van de Indo 's, groot en klein, arm en rijk, afkomstig uit de verste en
laagste milieu 's. Waarom gaan ze allemaal weg.Wie zijn die allemaal
6
Je hebt de Liebensteins en Ruempol-Ha-
mers uit Padang, de Macaré's van
Bandung, de Weysen uit Soerabaja, de
Brookmans uit Mèstèr, de Kneefels uit
Djakarta, de Siegers, de Johannesen, de
Sibbalds, de Adeboi's de Dozy's en wie
heb je daar? Een hele reut Bishjes na
tuurlijk van Bogor want Bak-Bish bestaat
nu immers niet meer? Je hebt er voet
ballers als Pasqua, Kerkhoff en van
Heuven van Staereling, je hebt zo'n vete
raan van Boni als Pierie, je hebt oude
Ambonese ambtenaarsnamen zoals
Patiwael en Latumahina.
Je hebt... als je in het begin al die namen
hoort en leest een echt huiselijk gevoel:
Indonesië zelf gaat op stap als met de
Kerstdagen: naar Opa en Tjang, gewa
pend met kinderen en tjoetjoeks en
honderdduizend boengkoesans. Maar er
slaat opeens ook zoiets als een schrik
om je hart: waarom gaan ze allemaal
weg? Hoe kunnen ze weggaan? Vergissen
ze zich niet? Het is alsof je een stal hebt
weggenomen en de bewoners ervan we
ten opeens niet meer waar ze slapen
moeten vannacht en waar ze eten moe
ten. Je realiseert opeens dat dit net
zulke displaced persons zijn als waarover
ze zo'n heibel maken in tragische ro
mans en in V.N.-rapporten. Er zijn vele
mensen bij, die je je niet kan voorstellen
zonder de straat waar ze practisch van
generatie op generatie gewoond hebben:
de Kerkstraat op Meester Cornelis,
Gatotan-Soerabaja, Lembangweg-
Bandung.
Praat je met die mensen, om te weten te
komen, waarom ze weg gaan, dan krijg je
eigenlijk onsamenhangende antwoorden,
vage motieven, onzekere verwachtingen.
Wat een enorm verschil met de Hollan
ders, die wèl precies weten waar ze naar
toe moeten en waar ze horen. En die
vaak wel bewust bang zijn voor een on
zekere toekomst. In Indië, dat weten zij,
was je gauw eenoog-in-het-land-der-blin-
den, was je goed betaald stafemploye
met een flat en een dienstauto.
Maar wat zal je zijn in Holland? Bij deze
mensen gaat het huis in Holland open,
maar de horizon gaat dicht. Bij de
Indische mensen is alleen een in nevelen
gehulde horizon en daar waar ze de rug
heen gekeerd hebben, is geen huis meer.
We lopen te sèrèt met de kinderen
door de witgelakte gangen en Oma valt
van de trappen. Tante Mien zweert dat
ze doodgaat als ze niet gauw sambal bad
jak krijgt en Oom Piet is al bosen van
zijn nette-pakje-aan-dek, want thuis liep
hij van 's morgens vroeg tot 's avonds
laat in pyjama. Nee, op dek herken je de
mensen niet gauw. Wel in de gangen en
vooral in de queue's voor de badkamers,
waar je dezelfde tante's en nichten terug
ziet van Petodjo en Plampitan in
housecoat of bébé of kimono, dezelfde
neusjespeuterende kinderen op blote
voeten en dezelfde pappiethuisen in py
jama. We zeggen allemaal opgeruimd
goede morgen tegen mekaar omdat we
mekaar immers zo goed kennen, toch?
Aan boord zijn alle mensen stukjes thuis
geworden van mekaar. Hier vlak bij me
zit een echtpaar dat zo uit Salatiga ge
stapt moet zijn. Opa een Belanda met
een net Soos-pakje aan, tèpak met shag
op tafel, tevreden voor zich uitkijkend
zoals alleen gepensioneerden kunnen
doen: de beker van mijn leven is vol, en
mooi vol. Naast hem zit Tjang in sarong
en kebaja, een geurige krètèk rokend,
deftig gouden brilletje laag op het mops
neusje, aan de polsen mooie oude arm
banden van Atjehs goud. Tjang vindt het
overal goed op de wereld, waar Opa is.
En omgekeerd. Maar waarom zijn ze
weggegaan?
's Morgens kan je ook prettig praten
met de ouweheer Pierie. Hij is 73 jaar en
over de laatste 50 van die 73 praat hij
zelden. Nee, die eerste jaren meneer!
Hij komt van Gombong. Hij heeft de
Boniexpeditie meegemaakt en ook ge
hoopt "het molentje" te kunnen winnen
op de slagvelden. Hij heeft alleen het
kroontje maar, en geen wonder! Met
wat voor een kerels leefde je toen! Hij
spuit de namen op: Van Lawick van
Pabst, Engelbert, Darlang. Mannen, die
op het slagveld zelf de officierssterren
kregen en een dag later sneuvelden. Een
kogel in de borst, één in de buik, een
lanssteek in de nek. Als hij over zijn
vrienden spreekt, hoor je steeds weer
hetzelfde woord: gesneuveld, gesneu
veld, gesneuveld. Wij mensen van een
zachte eeuw sterven alleen nog maar op
kapok, schijnt het. Meneer Pierie heeft
vele zonen en schoonzonen .Ook van de
zonen zijn er enkele gesneuveld; er zijn
nog zoons bij de Grenadiers in Den
Haag en een schoonzoon bij de Tentara
in Ambon. Als je de ouweheer Pierie
hoort spreken, weet je wie met recht de
Erflaters van onze beschaving zijn. Ah, de
fuseliers van Poland, Van Daalen en Van
Heutz, wier staal gewet werd op het
staal van de Padries, de Atjehers, de
Boniers. O God nee, niet de Ethici met
kletskousen van vandaag. Die politieke
slogans uitvinden om mekaar te pesten.
Nee niet zij. maar de mannen van de
daad. Het waren de mannen van de daad
zowel bij de Hollanders en Indonesiërs,
die mekaar ook nog een korte tijd weer
vonden in de perimeters van 1940. Gek,
dat ze mekaar toch wel mochten, ook al
waren het vijanden. Aan boord heb je
soms vreemde piekerans. Misschien om
dat je ook ex-KL'ers ontmoet, die des
tijds als soldaat hierheen gingen, zo'n
beetje omdat het moest, die over de
houwitserstellingen en dwars door het
Brenvuur Indonesië leerden kennen en
liefhebben, maar die nou weg moeten.
Waarom moeten we weg?
Zo'n boot is vaak niet leuk. Het is er
soms benauwd en warm en je eet veels
te veel kentang, zodat je buik ervan in de
war raakt. Wat zei Boedie? "Eten-nja
vet, golven-nja vet kènniet inhouwen
sehl" en hij zigzagt naar de railing en
voert de tongkols. En we slaan ons alle
maal op het hoofd omdat we zo stom
zijn geweest om niet grote flessen vol
tjabe rawit, atjar, ebbie en roje visjes
mee te nemen. Want overigens zijn ze
aan boord erg sympathiek. Je kan in
plaats van kentang rijst krijgen net zoveel
als je wilt. Ja, en als het dan nog niet
smaakt zonder sambel, daar kunnen ze
dan verder niets aan doenl
Overigens zit je wel tegen de bediening
aan te kijken. Loh, allemaal Belanda's! En
die vinden het blijkbaar helemaal niet erg
om djongos te zijn. Integendeel, ze doen
hun werk met veel ijver en enorme effi
ciency. Dienbaarbeid schijnt toch wat
anders te zijn dan dienstbaarheid. Je ont
dekt hier pas, dat het dienen van een
kellner hetzelfde werk is als het dienen
van een minister. Beide dienen immers
niet de mens, maar de samenleving.
Niettemin blijft het dan weer dubbel gek
om een Belanda een fooitje te geven van