BRIEVEN OVER... Sajoer looppas De Gouvernements marine Memories... Dat ene zinnetje De verklaring van dit begrip in "Moes son" van I 5/2'92 (blz. 45), doet mij er op terugkomen. Toen wij in 1946 naar Nederland repatrieerden werd ik mij gewaar van een aangetrouwde oom van mijn vader die in Utrecht resideerde en in de fami lie enige vermaardheid had omdat hij nog onder Van Heutsz had gevochten. Dat was toen nog geen reden om de rui ten ingeworpen te krijgen. De man was toen in de zeventig en woonde in Utrecht. Omdat de naam in de familie meer voorkwam (ik heet zelf zo) werd er altijd gesproken over "Oom Joop in Utrecht". Dat heeft zich zodanig in mijn hoofd vastgezet dat ik me Utrecht zonder oom Joop niet kon voorstellen. De domstad is voor mij al tijd nog: "waar oom Joop destijds woonde". Oom Joop was nog zo'n echte; meestal weggedoken in een rotan stoel, maar als hij opstond kaarsrecht. Hij had de on vermijdelijke snor met opgestoken pun ten en een blik alsof hij steeds trachtte aan de horizon de volgende benteng te ontwaren. De man zat vol sterke verha len, waarvan ik me eerst veel later ben gaan realiseren dat er meer van waar was dan we toen meenden. Zo vertelde hij over het feestmaal dat hij bijwoonde na het zich eindelijk schikken onder het Nederlandse gezag van de een of andere Atjehse heerser. Daarbij kregen de offi cieren van het rijkelijk verstrekte ge braad de beste stukjes. Dat was de muis van de handen van vijandige naburen, waarmee de Hollanders werden ver zocht ook maar eens af te rekenen. Men had niet de moed de zo bijzondere spijs te weigeren... Oom Joop was destijds met een com pagnie ontscheept op Sumatra's oost kust, met de opdracht zich te melden in Fort de Koek. Dat was nogal een eindje lopen en aangekomen was de compagnie door ziekte en ontbering dan ook flink uitgedund. Wie er van over was kon te gen een stootje; "Ze waren - aldus oom Joop - vanzelf tegen alles ingeënt". Er werd destijds voor het vertrek van de "kolonialen" naar Indië aan specifieke voorbereiding voor hun verblijf in de tropen nauwelijks iets gedaan. Enige ken nis van wat er wel en niet eetbaar was ontbrak bijna geheel, wat merkwaardig was omdat het toch van groot belang was dat de man zich "in het bos" zou moeten kunnen redden, ook als hij ver stoken raakte van meegevoerde "vivres". Niet helemaal ten onrechte meende men dat het praktischer was hen dat bij te brengen als ze eenmaal in Indië waren. Bij dat leren ter plaatse nu, aldus oom Joop, kwam de "sajoer looppas" aan de orde. Het peleton werd in looppas gezet en na een minuut of wat werd halt ge commandeerd. Je moest dan het eerste de beste groen dat je kon grijpen los trekken en in een meegevoerde mand doen. Dat ging zo een half uur door. Aangekomen in een bivak ging alle verza melde flora in een ketel, wat vlees er bij, water er op en koken. Dat werd de "sajoer looppas". Uit de smaak van het verkregen resultaat leerde men al snel wat je bij het verzamelen van de "groente" wel en niet moest laten staan en het lichaam raakte geleidelijk gehard tegen misgrepen. Zo sneed het mes van twee kanten. Het lijkt me zo dat, zeker in de regio Utrecht, een Indisch restaurant er niet onderuit kan dit gerecht op de spijskaart te zetten, als hommage aan oom Joop. Het laat veel fantasie toe! Dat vlees van die muisjes hoeft niet... Brussel, 26-2-1992. J.B. AL. Met mijn bijdrage in Moesson no. 10 - l5/4-'92 wilde ik de lezers erop attenderen dat ik mij als enige overle vende officier van Hr.Ms. Reiger ver plicht voelde mijn gevallen collega's te herdenken. Niet voor niets schreef Admiraal E.C.L. Helfrich in zijn memoires over de G.M.: "Hoe weinig gevechtswaardig ook, toch waren zij onmisbaar. Zij volbrachten de hun toegewezen diensten op voorbeel dige en onverschrokken wijze. Ik heb de meeste (schepen) tot op het laatste ogenblik moeten gebruiken, al was het met een zwaar gemoed. Ik heb er ach teraf ook spijt van gehad. Ik kan evenwel niet toegeven als men zegt dat de sche pen (van de Gouv.Marine) roemloos ten onder zijn gegaan. Daarvoor hebben zij te veel goede diensten bewezen". W. v.K. Naar aanleiding van het artikel over het liedje "Memories" in Moesson van 15 april 1992 wil ik u graag vertellen dat dit liedje ook voor mij een onuitwisbare herinnering heeft. Ik hoorde het voor het eerst als Mulo-meisje tijdens een lo geerpartij bij een getrouwde nicht thuis. Zij had een pianola waaruit zij regelmatig dit liedje toverde. Dan genoot ik! Mevrouw G. SUVERKRAP In Moesson no. 20 van 15 juni 1991 schrijft de heer W. Oltmans "Dat ene zinnetje", als reaktie op het artikel van A. Hagedoorn over Semarang. Als ik me goed herinner, zat ik daar in de klas van juffrouw De Roos, in mijn ogen een oude(re) dame, altijd gekleed in een deftige, zwarte japon. Dat is zo'n tachtig jaar geleden. Hierbij een foto van Juffrouw De Roos, genomen voor de school. Mijn vader, zijn broers en zusters hebben allen les van haar gehad. Ze woonden in een groot huis op Bodjong 69. Het was de familie J.H. Harten- Agerbeek. Mijn opa was diaken van de Blenduk kerk en zijn naam komt ook voor op een marmeren plaat in die kerk uit de tijd 1894-1895. Hij had aan de renovatie van de kerk mee gewerkt. Mevr. H. VERMEULEN- HARTEN Juffrouw de Roos vóór de school in Semarang 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 7