Borobudur dingselement tussen de ruimtelijke op stellingen fungeren lange smalle tafels langs de muren, waarop series kleu renfoto's onder glas de huidige situatie der tempels in beeld brengen met aan dacht voor sprekende onderdelen. Zoals gezegd is alles heel sober gehou den en dat geldt ook voor de informatie op de tekstborden, die zich tot het aller noodzakelijkste minimum beperkt. Waarschijnlijk om de geïnteresseerde leek op het rechte pad te houden zon der te verdwalen in een woud van inge wikkelde en verwarrende religieuze stel sels, waaruit deze materie in feite be staat. Vermoedelijk gaat de gids hier wel dieper op in. De tentoonstelling begint met een sum miere inleiding op de pre-historie: bodemvondsten en grafgiften, waaron der geslepen stenen, vierkantsbijlen, kra len, uit marmersteen gepolijste armban den en kleine bronzen pijlpunten. Uit de Dongson-periode (600 voor Chr. - 100 na Chr.) zijn er enkele bronzen ceremo- Hindoe-Javaanse ringen Lingga en Yoni niële bijlklingen en twee flinke bronzen keteltrommen te zien. Na deze korte aanloop volgt de kern van het Hindoe isme, de goddelijke drie-eenheid van Brahma de schepper, Vishnu de instand- houder en Shiva de vernietiger. Zij zijn ieder met een stenen beeld vertegen woordigd en symboliseren de eeuwige ziel, die steeds opnieuw wordt geboren in een vergankelijk lichaam en vervolgens leeft en sterft volgens de leer van de kringloop der wedergeboorten. Een van de vroegste nederzettingen van het Hindoeïsme waarvan de tempels nog bestaan, is het Diëngplateau op Mid- den-Java. Hiervan is het forse beeld af komstig van Brahma met zijn vier hoof den, gezeten op zijn rijdier de gans, die hier nog is voorgesteld als een gehurkte mensenfiguur met de gans op zijn hoofd. Deze statische plastiek doet nog wat on beholpen aan, in tegenstelling tot de la tere verfijnde Brahmabeelden van Pram- banan in Midden-Java en Singhasari in Oost-Java. Van de kleinkunst in brons zien we ver volgens drie godenbeeldjes: een Vishnu en een Shiva, beide uit de 8ste eeuw en nogal stijf weergegeven zonder enig raffinement, uit een bronstraditie, die nog in een begin stadium verkeerde. Ze zijn zo bijzon der omdat ze afkomstig zijn uit Noordoost-lndia, het tegenwoordige Bangladesh (Chittagong district) en daarom zo'n afwijkende stijl verto nen. Maar ze werden op Java gevon den, waaruit men opmaakt, dat er een intensief contact tussen beide ge bieden geweest moet zijn. Het mid delste beeldje is Ganesha, de god van de wijsheid met de olifantskop, zoon van Shiva en Parwati. Op het middenpodium staat een aan tal stenen beelden bij elkaar. Niet di rect topstukken, maar wel van belang uit iconografisch oogpunt. Ik noem hier de gemalin van Shiva, afgebeeld als de achtarmige Durga Mahisha- suramardini, die de demon Mahisha in buffelgedaante, verslaat. Een tweede beeld stelt de goddelijke. dikbuikige leermeester Agastya met snor en baard voor. Hij wordt beschouwd als de verbreider van het Hindoeïsme in Zuid-lndia en genoot als zodanig ook op Midden-Java grote verering. Een ander beeld, dat grote gelijkenis met Agastya vertoont, is dat van Shiva Mahadewa, de opperheer. In de Hindoe-Javaanse ge schiedenis zien we, dat Shiva in deze ge daante op Java steeds belangrijker wordt en uiteindelijk als oppergod wordt ver eerd. In deze stroming, die het Shivaïsme wordt genoemd, staat Shiva centraal, terwijl Brahma en Vishnu als uitstralin gen van zijn oppermacht worden gezien. In het Javaanse schimmenspel, de wayang kulit, wordt Shiva als een vage, verre herinnering aan die tijd, nog steeds als Batara Guru, de goddelijke leermeester aangeduid. Na het Hindoeïsme van Midden-Java komt het Boeddhisme aan de beurt, dat in dezelfde tijd eveneens aanhangers op Java had. Al vermoedt men tegenwoor dig wel, dat het meer een staatsgods dienst van de vorsten was, dan dat het echt onder het volk leefde. De als prins geboren Siddharta in India, die uitverko ren werd om als asceet een nieuwe leer te verkondigen, stierf ca. 486 v.Chr. in Benares in Noordoost-lndia als Boed dha: iemand, wie de verlichting deelach tig is geworden. Zijn leer groeide uit tot een religieuze stroming, als reactie op het Hindoeïsme. In de eeuwen die volg den, verspreidde het Boeddhisme zich over grote delen van Azië naar het Wes ten en het Oosten en ook over Zuid- oost-Azië. Langzaam maar zeker ontwik kelden zich uit de oorspronkelijke leer drie stromingen, het Hinayana, het Mahayana en het Vajrayana. Op Java vond het Mahayana ingang, dat leerde, dat degene, die op het punt stond de verlichting te bereiken, Bodhisattva werd. Een Bodhisattva moet eerst zijn lijdende medemens helpen dit stadium ook te bereiken, alvorens zelf verlost te worden om als Boeddha in het niets op te gaan. In de zaal wordt het Boeddhisme inge leid door een natuurgetrouw afgietsel 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 30