Van Betet tot Boeaja w 'Toean maoe beli?". Een wat oudere Bankanees stond voor me met twee groene betets (dwergpapagaaien) op een stokje in zijn hand. Maar eigen lijk had ik meer belatigstelling voor het gezwel ter grootte van een halve pingpongbal, op zijn voorhoofd, waar ik onbeschaamd en met verbazing naar stond te kijken. Ik was voor de aardigheid de vispasar eens opgelopen om te zien wat voor soort vissen er te koop waren. "Bijten die baaitjes je nooit?", wilde ik weten, want wij gingen vaak in zee zwemmen bij Soengei Liat. "Oh, nee, die zijn nog te klein, werd mij verzekerd. Ik was ook in gesprek gekomen met de vogelhandelaar, die mij zijn twee bètèts aanbood. Ik heb altijd het land gehad aan dieren in gevangenschap en dus zei ik de man om ze om één uur bij me thuis te brengen. Zo gezegd, zo gedaan. Onze handelaar kreeg zijn gulden, de bètèts werden op de waslijn gezet en na een goede pisangmaaltijd vrijgelaten. De volgende dag echter, weer om één uur, stond de man met de buil weer voor ons huis, nu met een kadal (hage dis) met een touwtje om een achter poot, te jojo-en. "Toean maoe beli?" was het weer. Ab, mijn mess- genoot, altijd wat driftig en im pulsief van natuur, zei een paar onvriendelijke woorden, rende ons huis in, kwam terug met een schaar, knipte het touwtje door en zei:" Probeer dat eens met een boeaja (krokodil)!!". "Baik, toean," zei de man onverstoorbaar en inderdaad, daar stond hij de volgende dag weer maar nu met een jonge boeaja. Zijn bek was dichtgesnoerd met ijzerdraad, de voorpoten op de rug vastgebonden, ook met ijzerdraad. Verder een stuk draad om zijn borst met een lus bovenop om hem makkelijk te kunnen transporteren. Een zielig ge zicht, maar wat moesten we doen met zo'n beest? De man vroeg er vijf gulden voor en ik zei Ab dat hij zijn woord niet kon breken tegenover één van de inheemsen. Dus, onze vrind af met vijf gulden in zijn zak en wij opgescheept met een bijna één meter lange, jonge krokodil. We hadden geen idee waar we het dier konden vrijlaten, dus werd be sloten hem voorlopig in onze mandi- bak te deponeren. We voerden hem rijkelijk met vis, maar hij bleek geen eetlust te hebben, zodat de badkamer niet de meest frisse plaats in ons huis werd. Gelukkig was er ook een douche en, met dichtgeknepen neus, hadden Ab en ik uiterst snelle ablu ties. Uiteindelijk besloten we een vijvertje te laten maken in de tuin met een omras tering van kippegaas. Twee oude Chi nese toekangs kwamen te hulp en na een paar dagen hadden we een keurige, nieuwe verblijfplaats voor onze krok. Het overbrengen van het beest van de mandibak naat buiten bleek een heel karwei. Ik heb nooit beseft hoe sterk zo'n beestje van nog geen één meter lang al is. Als je hem bij de punt van zijn staart optilde, ging zijn lichaam in een boog naar je hand toe, kaken wijd open gesperd. Tenslotte hebben we hem met z'n tweeën naar zijn nieuwe domein ver huisd door een stuk ijzerdraad door de lus te steken die om zijn rug zat en zijn staart stevig vast te houden. Daarna moest ik het ijzerdraad om zijn rug nog doorknippen, wat makkelijker gezegd dan gedaan was en het is begrijpelijk dat dit helemaal geen prettige ervaring is ge weest voor onze gast. Hij bleek dan ook nooit tekenen van blijdschap te geven wanneer wij bij zijn miniparkje kwamen, integendeel, hij sperde zijn bek meteen wijd open en begon dan nijdig te blazen. Ik kan dan ook niemand aanraden ooit een krokodil als 'pet' te nemen. Maar nu begonnen de moeilijkheden pas goed. Iedere dag, wanneer we van kan toor thuis kwamen, lag het vijvertje met het gras er omheen bezaaid met stenen en stokken. Wong, onze oude Chinese huisjongen, kon niets doen tegen de op geschoten katjongs uit de buurt die onze krok kwamen pesten. En de ergste bel hamel bleek de chauffeur van de dokter te zijn, die een paar huizen van ons af woonde. Op een dag, toen we wat vroeger dan anders thuiskwamen, betrapten we hem op heterdaad. Ab rende meteen naar binnen en kwam terug met zijn BSA windbuks en beloofde de rot vent daar mee te trakteren als we hem nog een keer op ons erf zagen. Dit gebeurde twee dagen later. Ab naar binnen en kwam terug met de windbuks en plaatste een welgemikt schot in het ach terste van die knaap, die een record hoogtesprong maakte. Onder het weglo pen riep hij nog: "Ik krijg die krokodil van u nog wel." En ja, toen we de vol gende dag thuis kwamen, was de omrastering opengemaakt en onze krok verdwenen. Van een min of meer onsa menhangend verhaal van Ah Wong be grepen we dat die chauffeur de schuldige was geweest. De krok was toen ons erf afgelopen, verder door de tuinen van drie of vier buren om tenslotte aan te komen in de tuin van onze manager. Daar zat de baby op een matje lekker te genieten van de ochtendzon toen onze krok over dat matje heen schuifelde, vlak langs het kindje tot grote schrik van de trouwe baboe, die zich haastig tac tisch terugtrok. De baby trok zich er niets van aan, dacht misschien dat het een nieuw stuk speelgoed was. Het eind van het liedje was dat de Veld politie op het toneel verscheen en het dier in een slokan opspoorde en een eind aan zijn korte leven moest maken. E.G. FRANGENHEIM w 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 25