Uit het dagboek
van een koloniaal soldaat
"Jan Klaassen was trompetter in
het leger van de prins,
hij marcheerde van Den Helder
tot Den Br iel....
Wie kent niet deze woorden uit
het liedje gezongen door Rob de
Nijs.
Leonard van Laar was geen
trompetter maar een hoornblazer
en begaf zich als soldaat van
Batavia naar Semarang in plaats
van Den Helder naar Den Briel.
Hij werd in 1827 in Zwolle gebo
ren en meldde zich op 28-jarige
leeftijd bij het wervingsdepot te
Harderwijk. Hij vertrok op 12
december 1855 als soldaat naar
hidië, waar hij op 26 april 1856
in Batavia aankwam. Bekend
werd hij om zijn capaciteiten als
violist en hoornblazer, werd
kapelmeester bij de schutterij en
directeur van de Caecilia concer
ten.
Na zes jaar trad hij uit dienst,
trouwde en kocht samen met zijn
vrouiv een handelszaak en een lo
gement, Hotel van Laar in
Poerworedjo. Zijn vrouw had het
beheer over het hotel, terwijl hij
zijn memoires schreef in zijn
handgeschreven boek Dagboek
van een hoornblazer", waarin hij
zichzelf Van Loon noemt.
Een kleine anderhalve eeuw later
kwam Ernestine Burk (geb. Van
Laar) in het bezit van dit per
soonlijk relaas van haar grootva
der. Het leven van toen ontspint
zich voor de ogen van de lezer
door zijn zeer nauwkeurige be
schrijvingen van personen en hun
doen en laten, waarbij het taalge
bruik anno halverwege de vorige
eeuw ons vandaag de dag soms
doet glimlachen, zoals iti deze
schildering van een ochtetid te
Batavia.
36
't Is een mooie heldere ochtend, maar
ontzettend warm. Indien men het wagen
dorst het oog te slaan op de wijzerplaat,
die zich in het torentje bevindt van de
Koepelkerk te Batavia, zou men een
oogenblik verblind worden door de felle
lichtbundels, die van de vergulde wijzers
afstralen en niet dan na een wanhopig
knipoogen ontwaren, dat het elf uur is.
Meer neiging gevoelt men zich met den
zakdoek langs voorhoofd en wang te
strijken, onder de banale verzuchting:
"neen, zoo heet is 't nooit geweest!" die
eiken dag opnieuw geslaakt wordt.
In de chambree van het werfdepot
heerscht een zeldzame rust; die slechts
op enkele tijden van den dag wordt aan
getroffen. Het groote aantal slaaptafels
welke in die ruime luchtige zaal tegen de
wanden geplaatst zijn, staan daar een
zaam en verlaten. Op enkele dezer tafels
ligt een matje en een bont hoofdkussen,
aantoonende dat Morpheus daar zijn ze
tel heeft opgeslagen; de meeste tafels
echter misten die eenvoudige slaap-
benoodigdheden, zoodat het geheel U
doet denken aan een kleermakers
atelier dat bankroet is.
Op twee plaatsen in die zaal staan op
lage drievoetjes reusachtige ijzeren ke
tels met kranen waaruit de militairen
den ganschen dag naar hartelust warme
thee kunnen tappen, terwijl het overige
meubilair bestaat uit geweerrakken zon
der geweren.
De stilte in de chambree wordt bij wij
len afgebroken door eene slenterende
Javaansche schoone, die haar sluime
rende zuigeling in een slendang draagt en
met gedempte stem "Nina bobo" zingt,
't Is of die Javaansche kinderen van
caoutchouc zijn! Zie maar de korte
beentjes hangen slap buiten de slendang,
het hoofdje is zoover achterover
gebogen dat het kind letterlijk in tweeën
gevouwen is. Alles, beentjes en hoofd
bengelen bij eiken voetstap van de moe
der zoodanig heen en weer dat het kale
knikkertje somtijds met de hielen in aan
raking komt en toch... het sluimert rustig
voort; vergelijk daarmede eens het
Hollandsche met zorg ingebakerde kind.
Daar op den hoek zitten twee
Javaansche jonge vrouwen, netjes ge
kleed op een matje tusschen de slaap
tafels. De voeten onder het lijf verbor
gen, maken zij elk een siriepruim gereed;
dit geschiedt door beide als naar ge
woonte, handig en gezellig, maar... er is
nu een deftigheid bij, waaruit men al da
delijk bespeuren kan, dat beide pas ken
nis hebben gemaakt, en de eene bij de
andere op visite is.
De pruim bestaande uit vrij zware tabak,
betelblad, sirie-kalk en pinang is gereed;
met de zorgvuldigheid van eene dame,
die bij morsig weer haar kleed opneemt,
worden de lippen opgetrokken tot het
gansche gebit zichtbaar is en ontvangt de
pruim een aantal knauwen, waardoor de
lippen, ondanks de coquette voorzorg,
met een bloedrood sap gekleurd wor
den. Vervolgens wordt eenige malen ge
bruik gemaakt van een ledig "petit-pois"
blikje, dat als kwispedoor dienst doet
waarna de bezoedelde lippen gereinigd
worden door eenige vegen met de
pruim, welke alsdan zijn bestemming
achter de kiezen erlangt, met eene han
digheid en gratie, die den deftigsten turf-
drager jaloersch maken zou.
Nu deze gewichtige bezigheid ten einde
is, vangt de eene eene vertelling aan
over het "wel en wee", dat zij van haar
"lakke" ondervindt; terwijl de ander om
haar volkomen belangstelling te toonen,
smakelijk op haar pruim kauwt, en
voortdurend met de grooten toon
speelt van haar linkervoet, die aan de
rechterzijde uit de sarong te voorschijn
komt.
Wie echter het meest ons oog trekt, is
de jonge vrouw daar bij het geopende
raam op dien geïmproviseerden stoel,
welke is samengesteld uit een bankje,
een houten handwaschbakje, een randsel
en kleedertasch; een combinatie, die
hem vergunt zijn hooge slaapplaats als
schrijftafel te bezigen.
In zijn hemdsmouwen zit hij een vel
groot formaat postpapier vol te schrij
ven waarmede hij al bijna gereed is.
Zijn fraaie manchetten en keurig kraagje,
dat over een zwart gestrikt dasje is ge
slagen en vooral het blonde haar, dat ar
tistiek om zijn hoofd zwiert, zou U niet
doen vermoeden,dat hij tot de gewone
soldaten behoort en toch is dit zoo. Zijn
blauwe katoenen mouwvest met de
traditioneele negen glimmende knoopen,
ligt immers naast hem? Dat fijne linnen
en fraaie schoeisel zijn nog overblijfselen
van de burgerkleeding, waarmede hij te
Harderwijk kwam om dienst te nemen