PlanteAA' wee en wel VityoeheM,! /Uleó, vijl cjMi&ett! Dick en Emmie zijn vrienden uit het oude Indië. We hebben ze hier in Holland een paar keer ontmoet, maar zijn elkaar ook weer kwijtgeraakt. Wie weet... zorgt dit verhaaltje misschien wel voor een nieuw contact... Wij waren buren, onze ondernemingen lagen elk aan één kant van een kali die bruisend en schuimend zijn weg zocht door een lieflijke vallei. Ons domein van koffie en rubber, was er naar genoemd Kali Merawan. Dick had op zijn piep kleine plekje alleen rubber. Het had een beeldige naam Tjoerah Mas, dat bete kent Goudvallei. Misschien werd er vloeibaar goud mee bedoeld, latex, het kostbare witte bloed dat uit de rubber bomen sijpelt als de bast wordt ingesne den. Ooit, ver in het verleden, nog voor de crisis van de dertiger jaren, zijn er im mers schatten mee verdiend. Voor Dick zat dat er niet meer in. Ofschoon in 1938 en 1939 wel een opleving viel waar te nemen in de economische toestand, leek rubber op de wereldmarkt zijn waarde voorgoed verloren te hebben. Maar Dick was een laconieke jonge ke rel. Hij aanvaardde het leven zoals het tot hem kwam en zette door. Met pijn en moeite hield hij de boel op Tjoerah Mas een beetje reilend en zeilend. Wij hadden vier kinderen en al meer dan zes jaar hield ik me elke dag van acht tot één bezig met hun school. In het ze vende jaar liet zich ineens weer zo'n klein wondertje aandienen. Een heerlijke verrassing voor het hele gezin. Mij bracht het helemaal op een donzige wolk tussen hemel en aarde. Maar de school werd een probleem. Ik kwam tijd te kort. En wie zorgde voor de oplos sing? Dick. Hij was een weekje wegge weest en kwam terug met... een jonge bruid. Zo'n stil water, die Dick. We wis ten niet eens dat hij verliefd was, laat staan verloofd. En ineens getrouwd met Emmie, die van huis uit onderwijzeres was. Zij nam graag mijn taak over in ons schooltje en bleef ook na de geboorte van Huib les geven. Mooier kon het niet! Een jaar later. Tjoerah Mas was meer en meer de hel ling afgegleden en zou door een rijke zuster geannexeerd worden. Dick raakte zijn baan kwijt. Djember was een belang rijk centrum van ondernemingen. Koffie, rubber, suiker, tabak en vezel. Hij sollici teerde overal en werd net zo overal af gewezen. Maar voor hem en Emmie, ge zonde jonge mensen, was de wereld nog zo wijd, zo ruim, vol romantiek en avon tuur. Ze besloten het iets verder weg te zoeken. In Malang's contreien. Zij laadden hun hebben en houden ach ter- en bovenop hun auto. Kleine meu beltjes, kisten en koffers met boeken, lijf- en linnengoed. Alles werd hoog op gestapeld en met kettingen, riemen en touwen vakkundig vastgesjord. Aan de zijkanten hingen bundels bezems en an dere huishoudelijke attributen, emmers, teilen. Servies, glaswerk en andere ba- rang aloes (breekbare spul) werden ach ter in de auto veilig gesteld voor de hon den die ook meegingen. Zo kwamen ze in het langs gaan afscheid nemen. We waren een paar fijne buren kwijt. Een uur later ging de telefoon. Een col lega uit 't Djemberse. "Zeg, die buurman van je neemt de tele foon niet op." "Klopt, hij is weg." "Weg? Waarheen? Heb je zijn adres?" "Heeft ie zelf nog niet. Ergens in Ma- lang." "Is ie niet te achterhalen, ik heb hem no dig. Voor direct." "Zou niet weten hoeof misschien..." Malang, welke weg ze ook namen, het politiebureau op Klakah moesten ze pas seren. Dat kon elk moment gebeuren. Opbellen naar de commandant. Of een auto met een spectaculaire verhuizing op het dak aangehouden kon worden. Er was een belangrijke tijding voor de be stuurder en of hij direct kon terugbel len? Nog net op tijd. Geen kwartier later Dick aan de lijn. "Is er iets?" "Iets? Man, een job. Rij terug naar Djember. Op Bandjarsarie wacht het ge luk op jullie." "Ach...heus?" Zijn stem klonk soms traag. "Echt waar Dick, zonder geluk vaart nie mand wel, dat weet je toch..." PLANTERSVROUW Ik zie ze wel eens, op fancy-fairs en de vrijmarkt op Koninginnedag. Een groene of grijze hutkoffer met zwart beslag; naam van het schip en de eige naar van de koffer met zwarte verf erop gekalkt. Een van de voorwerpen waar ik, als Indisch kind, mee ben grootgebracht. De dekens uit het pakket dat m'n ouders kregen toen ze in Nederland aankwamen. De kamferkisten, druk of minder druk bewerkt, met zo'n hangslot waarbij je aan de zijkant een pen in moet steken. De geur van Djati-houten beelden. Landschapsschilderijen, meer breed dan lang, met veel groen, geel, en overwegend felle kleuren, met bergen en water. Leren fotoalbums met zwarte bladen en spinneweb-papier. De nega tieven, of cliché's, zoals m'n moeder die noemde, in een papiertje met een Chinese firmanaam erop. Tafels, vooral bijzettafels, met bewerkt glas erin, en stoelen die naar Hol landse begrippen te laag zitten, gemaakt van Manilla-rotan. Niet van dat goed kope en slecht afgewerkte spul dat vandaag de dag te koop is, maar na dertig jaar nog steeds glimmend en onverwoestbaar. De sieraden, van geel en warm goud, met kleurige stenen of filligrain werk. Gebrand zilverwerk, sierlijk be werkt, en al dan niet in doosjes met fluweel-papier aan de binnenkant. Jurken, in de ouderwetse modellen van tientallen jaren geleden, vaak nog met de hand genaaid. Zwart-wit foto's met gekartelde randjes, van een formaat kleiner dan die van vandaag, met een mat raster erover. De mensen in die foto's, meestal buiten gefotografeerd, lachen en dragen wijde broeken, bloesjes met kleine kraagjes, klokrokken, En de dames dragen nooit een pony over het voorhoofd. Goelings waarvan de kapok allang niet meer luchtig is. Tasjes van krokodillel- eer, klein, met goudkleurige sluiting en leren of linnen binnenwerk. Zo kan ik nog wel bladzijden lang doorgaan. Voorwerpen die een verhaal met zich meedragen en die mij zo warm en bekend voorkomen. Omdat ik ze ken, uit het huis van m'n ouders en mijn familie, omdat ik er mee grootgebracht ben en omdat het soms een beetje pijn doet als ik ze op een rommelmarkt te genkom. JH 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 40