cuisiniER
patissïer
CQnFISEÜRl
1A15QM B O gerijen
Na het jaar MULO gaat hij naar de Vak
school voor Banketbakkers in Amster
dam. Hij doorloopt de school met suc
ces, een 10 voor tekenen op zijn eindlijst
en gaat in Amsterdam voor een baas
werken om ervaring op te doen.
Al die tijd correspondeert hij iedere
week trouw met zijn moeder. Ze sturen
foto's over en weer, die hij zorgvuldig in
een album plakt. Uiteindelijk zijn kost
baarste bezit in de jaren die nog gaan
komen.
"Ja, als alles dan lekker loopt breekt de
oorlog uit in 1940. Ik kan dan niet terug
naar Indië. Wel moeilijk was dat. Maar je
wist niet voor hoe lang het zou zijn dus
ben ik doorgegaan met werken. In
Amersfoort kwam ik terecht, daar heb
ik niet alleen het banketbakkersvak uit
geoefend maar ook in het restaurant
wezen gewerkt. Ik kan het sporten na
tuurlijk niet laten en in mijn schaarse
vrije tijd ga ik waterpolo spelen en haal
daar zelfs de kranten mee. Maar dan
komt er weer een kink in de kabel, ik
word opgeroepen voor de Arbeids-
einsatz. Maar die Duitsers konden van
mij de pot op. Ik heb meteen al mijn
spaarcenten, 70,—, van de bank gehaald
en ben ondergedoken. Via Berg en Dal
bij Nijmegen en Sneek kwam ik terecht
in Sint Nikolaasga bij boer Gorter."
Je schaatsend verplaatsen in de winter.
Door de sneeuw baggeren en in een
beerput vallen. Smurrie in je laarzen. Je
verstoppen voor de Duitsers in een zelf
gemaakt hok bij 22 graden onder nul. 's
Nachts terug naar de boerderij in de ij
zige kou, al die ronkende vliegtuigen
boven je hoofd, je ongelukkig voelen,
vallen en opstaan in de sneeuw. Hij
koestert zijn foto-album. Eén vraag
houdt hem steeds bezig. Hoe zou het in
Indië gaan??
Na de bevrijding meldt hij zich als oor
logsvrijwilliger omdat het de enige ma
nier is om terug te gaan naar Indië. Hij is
ongerust. Omdat hij lang op zijn oproep
moet wachten gaat naar het Bureau
voor Overzeese Gebiedsdelen en wordt
te woord gestaan door een generaal die
zijn vader nog kent uit Indië. "Heb menig
haring bij je vader gegeten, kerel. Goh,
hoe gaat het ermee?" Ton vertelt dat hij
zijn steentje wil bijdragen in Indië. "Da's
goed," zegt de generaal. "Ga jij maar
brood bakken voor onze jongens in En
geland." Ton staat perplex, dat wil hij
niet. Komt er onderuit. Weer later pro
beert hij het nog een keer. Komt te
recht bij een majoor die hij niet kent.
Krijgt een gesprek. Mag gaan zitten. De
majoor zoekt naar een sigaret. Ton heeft
twee pakjes bij zich (van zijn toewijzing).
Maison Bogerijen in haar gloriedagen.
Biedt de majoor een sigaret aan en zegt
hem het pakje te houden en het tweede
ook, hij rookt tenslotte niet. De majoor
is helemaal verguld en gaat eens rustig
zitten voor het gesprek. Ton legt de si
tuatie uit. De majoor geeft hem een ad
vies. "Weet je of je vader en moeder
nog leven. Stel, in het ergste geval en jij
gaat daar vechten, met alle gevolgen van
dien, zo makkelijk als je de dienst in
komt, kom je dienst niet uit. Wie moet
dan straks de zaak runnen. Wacht nog
maar even, heb geduld." "En", voegt
Ton er aan toe, "twee weken later viel
de bom op Hiroshima."
Na de capitulatie van Japan krijgt hij als
nog een oproep, maar hij weigert. Ton is
niet van plan om tegen de Indonesiër te
vechten. Wil niet het risico lopen dat hij
een oude maat moet doodschieten.
Hij gaat dan een vriend (van de vak
school) in Oldenzaal opzoeken, helpt
daar in de zaak, leert Suze (het zusje)
kennen en zij trouwen in 1948. Inmid
dels weet hij dat zijn vader al in 1939 is
overleden en wil zo vlug mogelijk naar
huis. Dat gebeurt.
Twaalf jaar is hij niet thuis geweest, vol
spanning stapt hij van boord en verwacht
een heel ontvangstcomité.
"Maar op Tandjong Priok zag ik alleen
maar vreemden. Ik stond daar met mijn
koffers, het was warm, ging aan de over
kant zitten op een ton in de schaduw bij
de goedangs. Naast me zat een militair.
Druppelsgewijs kwamen er wat mensen
aangelopen. Ik zeg tegen die militair, goh,
wil je even op mijn koffer passen want ik
geloof dat dat mijn moeder is. Nou, die
dacht natuurlijk die vent is gek, die kent
zijn eigen moeder niet, maar hij wist niet
dat ik haar 12 jaar niet gezien had. Toen
ik wegging was mijn moeder zwart en ik
stond tegen de achterkant van een grijze
dame op te kijken. En toen liep ik om
haar heen en zag ik het. Heb het haar
nooit verteld, heb gezegd dat ik haar
direkt herkend had. Maar het aller
mooiste was haar reactie toen zij mij
zag: "zo..? Jongen!! Wat ben je klein!!".
Hij lacht uitbundig. "Dat was de schuld
van mijn tante. Zij had al die waterpolo-
krantenknipsels gestuurd en daardoor
dacht mijn moeder dat ik een grote
flinke stevige vent was."
Hij gaat met al zijn energie aan de slag in
de zaak met zijn moeder. Oom Toon
heeft nog de vooroorlogse ideeën, wat
hem niet kwalijk te nemen is. Na de
kampjaren is het moeilijk de nieuwe si
tuatie te aanvaarden. Ton zelf heeft na
zijn Hollandse jaren een ander beeld en
vindt voor 100% dat Indonesië voor de
Indonesiërs moet zijn. Alleen de manier
waarop het gegaan is, daar is hij het niet
mee eens. Zo'n 25 jaar had Holland nog
moeten samenwerken met Indonesië in
het belang van de Indonesiërs en Hollan
ders. "Maar soedah", zegt Ton.
"Gebrek aan grondstoffen is het grote
probleem. Ik moest steeds improviseren
om alle bestellingen te maken, er moest
tenslotte wel verkocht worden. Bruids
paartjes bijvoorbeeld voor op de bruid
staarten, die maakte ik van poedersuiker
en eiwit (garneerglazuur). Allerlei attri
buten om de etalage op te sieren maakte
c&
9