O
De hitte staat onbeweeglijk boven de stad. Zelfs in onze buitenwijk waagt
zich niemand naar buiten, ook ik blijf liever binnenshuis. Het is de eerste
vakantiedag en het werd tijd ook, ik ben bek-af.
Berlijn is in de zomer vaak moeilijk uit te houden, ik kan niet tegen deze
droge hitte. Meer dan dertig jaar woon ik hier al, in de loop van de jaren
in drie verschillende wijken: eerst een tweekamerflat in het centrum,
daarna een vierkamerflat in een noordelijke wijk en nu sinds dertien jaar
aan de noordelijke stadsrand.
In
Berlijn
Toen ik net in Berlijn was, werd de
muur opgericht, hoe goed kan ik me nog
de angst en opwinding herinneren die
ons beet had! In paniek begonnen de
mensen te hamsteren, ik wilde er niet
aan mee doen. Het was de tijd van het
IJzeren Gordijn en velen vreesden dat
West-Berlijn weer afgesloten zou wor
den van de westelijke wereld. Deze
angst werd sterker toen de Cuba-crisis
begon. Ik verwachtte mijn eerste kind.
Bijna twee jaar na de muurbouw kwam
Kennedy naar Berlijn. Ik werkte bij
Siemens en we kregen vrij om hem toe
te juichen. Ook ik stond voor het stad
huis in Schöneberg en jubelde hèm toe
die ons verzekerde dat Amerika de
West-Berlijners niet in de steek zou la
ten. "ich bin ein Berliner" sprak hij en
het volk juichte; ook ik. Een half jaar la
ter was hij dood, vermoord.
Berlijn was een grote gevangenis, waar
uit ik zo nu en dan ontsnapte met een
"verlofbriefje" dat ik eerst in Oost-Ber-
lijn, later na de "Ostvertrage" aan de
grens zelf moest kopen. De reizen,
meestal twee keer per jaar naar Neder
land waren vaak zenuwslopend door de
eindeloze controles aan de grenzen. Echt
begrepen hebben ze in Nederland mijn
leefsituatie niet en het was ook moeilijk
te begrijpen; we zaten in een hermetisch
van zijn omgeving afgesloten eiland mid
den in vijandig gebied. Elke keer als ik bij
de terugreis de eerste grens, die tussen
West- en Oost-Duitsland, passeerde,
had ik een humeur op om te schieten.
Zo moet een gevangene zich voelen als
hij na een verlof terugkomt.
Ons huis nu, aan de rand van de stad,
grensde direct aan de muur die onze
achtertuin van Oost-Duitsland scheidde.
Door ons dakraampje op de vliering
hadden we bij drie Oost-duitse buren
naar binnen kunnen kijken als bij hen
niet altijd de gordijnen of luiken dicht
waren geweest.
In maart 1990 was het eindelijk zo ver
en werd de doorgang van onze straat,
die tot daar aan toe aan de muur geëin
digd was, geopend. Het was een groot
volksfeest en bewapend met een grote
fles champagne wilden we bij onze
achterburen op bezoek. We troffen er
alleen een echtpaar aan: de vrouw onge
looflijk dik en de man met bevende han
den; de hals van de fles stootte rinkelend
tegen de rand van de glazen toen hij de
champagne inschonk. "Alles voor niets",
brak hij los, "zeven jaar studie aan de
politieke hogeschool, alles voor niets,
alles waardeloos geworden; wat moet ik
beginnen?"
Het was de andere kant van de geschie
denis aan de andere kant van de muur:
van de ene dag op de andere had hun le
ven zijn zin verloren. Hij was van mijn
leeftijd en zal na de oorlog van de Hit-
lerjugend in de Freie Deutsche Jugend
zijn overgegaan om daarna al zijn kaarten
in het politieke systeem, dat nu in elkaar
was gestort, te steken.
Hoe was ik in Berlijn terecht gekomen?
Het was een vreemde weg van Soerabaja
over Wassenaar/Leiden naar Berlijn. Het
zijn vaak kleine dingen die grote veran
deringen tot gevolg hebben: een korte
ontmoeting in Parijs en vier jaar later
verhuisde ik naar Berlijn na mijn studie
te hebben afgemaakt. Mijn man is Duit
ser.
Als Nederlandse in Duitsland is het al
wennen, te meer in een eilandstad als
Berlijn, te meer als je Indisch bent. Ik
was een exoot; niemand begreep iets
van mijn afkomst, van deze niet na te
pluizen afkomst die ergens bij de
Indonesische vrouw ophield. "Voor welk
deel ben je Indonesisch" werd me vaak
gevraagd, waar ik geen antwoord op
wist. Alleen één ding was zeker, dat mijn
grootvader moederszijde een geïmpor
teerde Hollander was. Bij mijn vader was
het nog moeilijker daar niemand - ook
hijzelf niet - wist wie zijn vader was!
Wat waren behalve dat de problemen?
De afstandelijkheid in omgang met el
kaar: geen even binnenwaaien voor een
kopje koffie of een babbeltje. Je ging op
bezoek, werd uitgenodigd, altijd met een
bosje bloemen, een dure liefhebberij bij
een maandelijks inkomen (toen) van
zevenhonderd Mark, waar een ielig
tulpje anderhalve en een roosje twee
Mark kostte!
De opvoeding van de kinderen: die
hoorden in de kinderkamer en werden
gedresseerd en zondags opgedoft. Mijn
kinderen staken daar wel erg af, zowel
wat de dressuur als de kleding betrof!
(Gelukkig is dat nu anders geworden!)
De stijve omgang: het eeuwige gemeneer
en -mevrouw, het U-en (is nu ook an
ders geworden) en het nadruk leggen op
titels, het ja-knikken tegen je baas.
Ik gaf vaak de aanstoot dóór, maar vond
ook vaak bewondering en waardering
vóór mijn anders zijn, mijn vreemdheid.
En steeds weer hetzelfde: niemand be
greep mijn Nederlands-en-toch-weer-
niet-Nederlands zijn. Pas twee jaar gele
den, nadat ze me meer dan dertig jaar
kende, begreep mijn schoonmoeder dat
wij in Indië ook een oorlog hadden ge
kend met een Japanse bezetting. Met een
halsoverkop-vlucht in 1946 en een
haasje-repje-vertrek in 195 I"Dat heb je
me nooit verteld", zei ze verwijtend.
Notabene! Ze had zich er nooit voor
geïnteresseerd! Tot op die dag had ze
gedacht dat mijn vader zoiets als een
paardenhandelaar was geweest, ze had
me altijd meer met zigeuners in verband
gebracht en die handelen in paarden.
En nu?
Ik leef hier graag. En ik ben graag
- meestal twee keer per jaar - in Neder
land waar ik er van geniet om één onder
velen te zijn, geen exoot, geen buiten
beentje.
En Indonesië?
Ik was er intussen twee keer en hoop er
gauw weer eens heen te gaan en ben
vast van plan de banden niet meer te
breken. Ik vind het heerlijk om er weer
te zijn, maar ben er wel een buitenbeen
tje, tè blank, té duidelijk een Orang
Turis.
NELLIE HABERLAND
12