Han Snel: Twee vrouwen, Bali, 1975.
Natuurlijk mag men van een dergelijke
privé-collectie niet verwachten, dat zij
volledig is, uitsluitend topstukken bevat,
of representatief is voor het gehele
Indische werk. Als een momentopname,
een gemiddelde doorsnee van wat er
alzo werd geproduceerd, voldoet deze
selectie uitstekend en heeft ze het effect
van een smaakmaker, die naar meer
doet verlangen. Noch is er sprake van
een evenwichtige spreiding van het aan
tal werken per schilder, of kan elk ge
toond werk volgens onze kunstnormen
tot grote kunst gerekend worden. Dit
alles hebben de samenstellers kennelijk
ook aangevoeld, door de getoonde col
lectie als het ware in te bedden in een
uitstekend tekstgedeelte, dat ruim
schoots vergoedt, wat aan beeldmate
riaal ontbreekt. Deze uitvoerige tekst is
van de hand van Ruud Spruit, directeur
van het Westfries Museum te Hoorn.
Op meesterlijke wijze is hij er in ge
slaagd een helder historisch overzicht te
geven vanaf de tijd van de V.O.C. tot in
het heden. De stof is opgebouwd vol
gens een aantal hoofdstukken, die ach
tereenvolgens telkens bepaalde karakte
ristieken in de ontwikkeling van de kolo
niale schilder- en tekenkunst belichten,
met vermelding van namen van de schil
ders en tekenaars, die in die perioden
het meest op de voorgrond traden. In
dit kader past terecht ook Raden Saleh,
de eerste Indonesische schilder, die
geheel in de toen heersende fin-de-
siècle stijl schilderde en daarmee in
Europa ware triomfen vierde. Door
de chronologische opbouw van het
verhaal vloeit niet alleen het een lo
gisch uit het andere voort, maar
wordt tevens de historische dimensie
verdiept. De schilders worden expo
nenten van de tijd waarin zij leefden
en vanuit dat perspectief wordt het
duidelijk waarom zij naar Indië gin
gen, welke idealen zij koesterden en
hoe zij die dachten te verwezenlijken.
Opvallend is, dat zij vroeg of laat al
tijd op Bali terecht kwamen, waar zij
het paradijs op aarde meenden ge
vonden te hebben. In de twintigste
eeuw aangekomen krijgen deze schil
ders meer individuele aandacht. Stuk
voor stuk komen zij in een korte le
vensbeschrijving als het ware tot le
ven en eens te meer blijkt dan weer
hoe heterogeen de Indische schilders
qua persoonlijkheid, levensloop of
stijlopvatting zijn geweest. Naar mijn
smaak is het deze diversiteit, dit bont
palet van tegenstellingen, dat het ver
schijnsel "Indische schilders" zo
boeiend maakt. Terecht heeft Spruit
de geschiedenis van de Indische schil
ders vervlochten met die van de ge
neratie Indonesische schilders, die
voor de oorlog langzaam maar zeker op
kwam. Vanuit hun traditionele, etnisch
gebonden achtergrond
raakten zij door de in
vloed van westerse
schilders verward in
een cultureel en poli
tiek getint ideologisch
dilemma, dat tijdens en
na de oorlog tot in de
onafhankelijkheidsstrijd
doorwerkte en uitein
delijk culmineerde in
twee tegenover elkaar
staande kampen:
Bandung met een wes-
ters-georiënteerde
kunstacademie en
Yogyakarta met een
Indonesische kunstaca
demie.
Het is duidelijk, dat de
schat aan informatie in
dit boek verwerkt, het
resultaat is geweest van
intensief speurwerk in
allerlei archieven, oude
tijdschriften en
krantenartikelen, die
doorgaans over tiental
len instellingen zijn ver
spreid en vaak moeilijk
toegankelijk; en van
persoonlijke gesprek- Auke Sonnega:
ken met familieleden, nazaten, kennissen
of verzamelaars, die gegevens konden
verstrekken, welke nergens anders
voorhanden zijn. De kunsthistorische re
dactie van al dit materiaal werd verzorgd
door dr. Hedi Hinzler, verbonden aan de
Leidse universiteit, terwijl kunsthisto
rische adviezen o.a. werden gegeven
door drs. Pier Terwen, kleinzoon van
mevrouw J. de Loos-Haaxman, die in
haar tijd via de Bond van Nederlandsch-
Indische Kunstkringen en in het bijzon
der de Bataviase Kunstkring, zich reeds
enorm had beijverd om aan het werk
van de Indische schilders ruime bekend
heid te geven. Tenslotte noem ik drs.
Rob Diessen die verantwoordelijk is
voor de eindredactie en naar ik meen,
ook de initiatiefnemer van en de motor
achter dit project is geweest. Aan de af
werking van het boek is grote zorg be
steed, zodat het niet alleen prettig
toont, maar ook makkelijk leest. De
tekst is tweetalig: Nederlands-Engels,
telkens in twee kolommen over de blad
spiegels verdeeld. Achterin is een docu
mentatie van alle afgebeelde kunstwer
ken per schilder opgenomen. Alleen
jammer, dat over de collectie Colauto
als zodanig verder niets vermeld wordt.
Men zou best willen weten hoe deze
ontstaan is, in welke periode zij tot
stand is gekomen en waarom zij zolang
onbekend is gebleven en juist nu plotse
ling opduikt. Onwillekeurig denkt men
Made Purna, Bali, 1957
34