O
«ÉgSï
Noord-Sumatra in oor
logstijd
VERZAMELAAR
vraagt te koop:
mankeren niets," zei hij hoofdschud
dend.
Nadat wij droge kleren hadden aange
trokken, stelde mijn man voor nog een
poging te wagen. "Kijk eens, het lukt,"
riep hij toen het bootje zonder moeite
de zee op ging. Niemand van ons droeg
groen, zag ik. Zou het echt aan het
groene batikoverhemd van mijn man ge
legen hebben, vroeg ik me af. De vissers
hadden veel moeite gedaan om ons van
het strand af te krijgen. We waren al
een heel stuk de zee op, konden de
kustlijn bijna niet meer zien en grimmige
rotsen van het schiereiland staarden ons
aan, toen de zee steeds ruwer werd.
Tersluiks keek ik naar de beide gidsen.
Die staarden strak voor zich uit naar het
woelige water. De visser wees ons op
de waterval bovenaan de rotsen, de
grotten met de vleermuizen en zwalu
wen en de patung alam, een rots die uit
de verte lijkt op een koning uit vroegere
eeuwen. Hij stelde voor om naar de an
dere kant van het schiereiland te gaan.
"Laten we alsjeblieft teruggaan!" riep ik
benauwd. "Ik heb genoeg gezien. Die an
dere kant bekijken we wel per auto."
"Tidak apa-apa," (de zee is nu rustig) zei
de visser geruststellend, toen ik naar de
zee wees.
"Rustig," riep ik verontwaardigd, "Pak, ik
ben iemand van de stad en helaas geen
visser!"
We gingen terug. Ook onze gidsen ke
ken opgelucht.
Opeens riep de visser: "Ada ikan segede
orangü" (kijk een vis zo groot als een
mens). Hij had waarschijnlijk nog nooit
zo'n grote vis gezien, ik zag hem niet,
mijn man wel.
"Hij is lichtgrijs van kleur, misschien
een soort dolfijn."
"Och hemel," jammerde ik, "als die
vis het maar niet in zijn kop haalt on
der ons bootje te zwemmen en het
de lucht in te gooien."
We waren een heel eind van het
strand en zwemmen kan ik niet. Hele
visioenen had ik al over ons bootje
dat door de lucht vloog en op de
koraalriffen terecht kwam en wij er
uit geslingerd werden tegen de af
schuwelijke grijze rotsen. De visser
maakte een bocht met zijn bootje en
de grote vis zwom braaf mee in de
zelfde bocht. Dichterbij het strand
gekomen, verdween de vis. Dolgeluk
kig klauterde ik het bootje uit, het
veilige strand op. Nooit meer zou ik
zo'n boottocht maken. De gidsen wa
ren ook heel bang geweest en had
den onafgebroken gepreveld, "Allahu
Akbar, Allahu Akbar."
Ik denk er maar niet over na waarom
de golven steeds hoger werden en de
vis ten tonele verscheen. Na deze
tocht kreeg ik diarree. Het bleef aanhou
den en geen enkel medicijn hielp. Er
moest zelfs een dokter aan te pas ko
men, maar zijn medicijnen hielpen ook
niet. Ik heb jamu's gedronken, van de
Singshe (Chineze kruidendokter) medi
cijnen geslikt, obat kampong gegeten.
Niets hielp. Mijn pleegmoeder troostte
mij. Wanneer ik terug zou zijn in Hol
land, over zee, dan zou het vanzelf gene
zen.
"Je had geen rood moeten dragen in
Pangandaran en omstreken," zei ze. Ik
draag inderdaad altijd veel rood, zelfs
mijn payung is rood. Je moet het alle
maal maar weten.
De natuur van de zuidkust van Java is
prachtig, mooier dan welke kust van Java
ook. Het heeft alleen iets onverklaar
baars. Naar Pangan daran zou ik graag
terug willen, maar boottochten, dat
nooit meer. Ik Holland ging mijn diarree
langzaam over, zonder ook maar een
medicijn in te nemen. Of dit was geko
men door het dragen van rood kan ik
niet zeggen. Ik houd het maar op buik
griep opgelopen tijdens de tocht op zee,
waar de wind zo guur was.
ELAINE
ten en halen water naar boven voor
thee. Het water stinkt naar bederf, naar
ratten, die verscholen in bergen afval in
het halfduister wegschieten en naar ver
vuiling".
Over haar impressies op het eiland en in
de stad Ambon wordt in verhouding tot
de voorbije en hedendaagse geschiedenis
en cultuur ervan (helaas) weinig geschre
ven, maar uitvoerig verhaalt ze de bele
venissen op Irian Jaya.
Tot slot geeft zij een literatuurlijst voor
de geïnteresseerde lezer. Een 'must'
voor mensen die op hun verre bestem
ming ook in het daar levende volk geïn
teresseerd zijn.
MG
Achter de horizon door Willemien
Veldman-Marsman, 249 pag., pb,
39,50.
beelden, maskers, schilden,
textiel uit Nw. Guinea,
Borneo, Celebes en
Molukken.
F.J. Faber: tel. 020 - 627 94 22.
In de serie chronologisch samenge
voegde dagboeken uit Japanse interne
ringskampen op Noord Sumatra, serie
Aek Paminke III, zijn verschenen de de
len Brastagi 1944 en 1945. Even als in
voorgaande delen zijn dagboek
fragmenten, die feitelijke informatie be
vatten over het kamp en persoonlijke in
drukken van het leven aldaar, samenge
voegd die de lezer een authentiek beeld
geven van wat door de geïnterneerden is
ervaren. Vóór in het boek zijn platte
gronden en is een lijst opgenomen met
beschrijving van de dagboekschrijvers die
met initialen zijn aangeduid. Soms zijn in
de marge van de tekst kanttekeningen
geplaatst ter verduidelijking van een be
paald begrip, een bepaalde situatie. Ach
ter in het boek is een lijst met Maleise
woorden opgenomen alsmede een op
dat jaar betrekking hebbende kalender
van gebeurtenissen. Het geheel is geïllus
treerd met tekeningen danwel foto's van
documenten en/of voorwerpen.
MG
Aek Paminke 111-1944, Stg.
Noord-Sumatra Doe., 387 pag., pb,
38,50. Aek Paminke III-1945, Stg.
Noord-Sumatra Doe., 319 pag., pb,
38.50
39