O Contrasten hoop dat haar man en vader ook in de kolonie zou blijven. Tegelijkertijd bood ze Europese mannen de gelegenheid hun kinderen te wettigen, te erkennen of te adopteren buiten een huwelijk om. De kinderen kregen op die manier de 'Europese status' zonder dat hun vader met 'de moeder zijner kinderen' hoefde te trouwen. Zodoende was in de loop van de eerste helft van de 17e eeuw de situatie ontstaan dat ook die 'vrijgezelle' VOC-dienaren in de kolonie in een soort familieverband leefden. Familiestelsel Alleen zag dat familieverband er wat an ders uit dan in Europa. Het was bijvoor beeld niet altijd op Europees-Christelijke wijze bezegeld. En beide soorten verbin tenissen bestonden vreemdzaam naast elkaar. Een man (alleen een man natuur lijk) kon zelfs getrouwd zijn en daarnaast nog andere verbintenissen hebben. Of hij had alleen (een aantal) verbintenissen en was helemaal niet Europees-Christe lijk getrouwd. De kinderen uit deze ver bintenissen konden door middel van adoptie, erkenning of wettiging wel 'Eu ropeaan' zijn. Dus het aantal 'Europea nen' in de kolonie groeide ook zonder emigratie van Hollandse vrouwen. De niet-huwelijkse verbintenis, door totoks depricierend 'concubinaat' genoemd, was in de koloniën een geaccepteerd maatschappelijk verschijnsel. Sterker nog: ze is tot aan het eind van de kolo niale periode de meest voorkomende samenlevingsvorm in Indië geweest on der de Europeanen. Ook de verhouding ouders-kinderen in de kolonie was dus niet vergelijkbaar met die in Europa. In tegenstelling tot daar waren in de kolonie geadopteerde kinderen eigen nazaten. En op die wijze, via 'concubinaat' en adoptie, wettiging, erkenning of doop, ontstond in de kolo nie binnen dertig jaar na de stichting van Batavia een oligarchie naar Europees voorbeeld die al snel de regeringsmacht greep. Het Europees voorbeeld kon ech ter niet in alle details nagevolgd worden. Aan de in Indië geboren zoons konden de lucratieve baantjes niet vergeven worden. Er bestonden nu eenmaal He- ren-XVII-voorschriften die het vervullen van de hoge bestuurs- en regerings posten voor import-Europeanen reser veerden. Wel kon men zich via de doch ters verzekeren van steun en loyaliteit van vooraanstaande Europese mannen. Door ze met hen te laten trouwen na melijk. Sleutelfiguren in het familiestelsel waren dus de vrouwen. Door hun hu welijk verbonden zij de vers uit Europa aankomende individuen aan elkaar. En zij konden dat doen omdat ze niet alleen een economische marktwaarde hadden: een invloedrijke vader. Maar ook en vooral omdat ze al die Europese indivi duen een leefwijze te bieden hadden, waarmee en waardoor dezen -eenzaam en vreemd in een tropisch land- in de kolonie konden overleven. Want al die vrouwen, ongeacht hun biologische af stamming van Hollandse, Franse, Duitse, Afrikaanse, Japanse, Aziatische of 'ge mengde' ouders- ze waren allen in de kolonie opgevoed in de huishoudens van de import-Europeanen waar Mestiese vrouwen de scepter over het dagelijks leven zwaaiden. Hun cultuur werkte als een (op-)vangnet voor alle individuele import-Europeanen die in de koloniën aanspoelden. Ze bood een taal waarin iedereen zich met elkaar kon verstaan, ze bood een wijze van kleden, hygiëne- voorschriften, voedsel- en drankgebruik die in de kolonie beter werkten dan die uit Europa meegebrachte zeden en ge woonten. Ze bood ontspanning en kunst. Ze reguleerde de omgang tussen volwassenen onderling en tussen volwas senen en kinderen en tussen de verschil lende bevolkingsgroepen in de koloniën. Ze was een cultuur die zich van onderaf -vanuit de slavenhuishoudingen- over de koloniën verspreid had en met Maria van Aelst blijkt ze tot in de hoogste maat schappelijke regionen te zijn doorge drongen en te worden geaccepteerd, tot aan het hof van de Goeverneur-Gene- raal. De import-Europeanen mochten for meel de leidende functies vervullen in de koloniën. Maar het enige Nederlandse aan de cultuur was de stadsarchitectuur. De enige plaats waar Nederlands ge sproken werd, was op de burelen van de VOC. De rest van het leven werd be heerst door de Mestiezencultuur. (wordt nog eenmaal vervolgd) 37 In een vrij groot land, Ver, heel ver aan vreemde strand. Met hoge bergen, oerwouden en brede rivieren, Met olifanten, tijgers en andere wilde dieren. Op Sumatra daar was ik geboren, In het vroege, stralende ochtendgloren. In dat land met zijn palmen-pracht, Daar had ik mijn jeugd doorgebracht. Met zijn kinderen had ik gespeeld en gelachen, Die zonnige kinderjaren blijven altijd in mijn gedachten. Nu woon ik in een heel klein land, Ver onder de Noordzee-rand. Duinen en dijken moeten er voor zorgen, Dat ik niet door die woeste zee word verzwolgen. Dat land kent veel regens en barre winternacht. Maar dan komt de lente met al zijn bollen-pracht Ik hoor de merels weer vrolijk fluiten, Die roepen: "Mensen kom toch naar buiten!!" De tidpen, narcissen en hyacinten staan alle reeds volop in bloei, Ik zie weer de blijde kinderen met hun gelach en gestoei Klein Holland met je tulpenvelden, je molens en vele grachten, Je lange hete zomers met hun korte zwoele nachten. Ook al heb je dan geen hoge bergen en grote wouden, Toch weet ik zeker dat ik ook veel van jou zal houden. E.F. PLASCHEK

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 37