DE DODENRIT
BORNEO
"Pak, saya takut, pelan, pelan, tidak
lekasüü". De chauffeur draait zich met
zijn hele lichaam om en begint hard te
lachen. Pretogen, kretek tussen zijn gou
den tanden, hij antwoordt: "Ya, ya".
Altijd zeggen ze ja, maar hij rijdt vrolijk
in volle vaart op het middelste gedeelte
van een tweebaansweg, alsof het drie
banen zijn. Zwetend van angst blader ik
in mijn woordenboekje, zelfs de makke
lijkste woorden weet ik niet meer van
schrik. Ik wil echt nog niet dood en
zeker niet hier in die chaos. Van alles
flitst er door mijn hoofd. De kinderen;
waarom wij in Godsnaam aan deze reis
begonnen zijn; Zuid-Frankrijk was toch
ook heerlijk geweest in het na-seizoen.
Ik vloek inwendig zoals mijn vader hard
op zou doen, het noodlot zal toch niet
HIER toeslaan?? Ik kijk naar mijn reisge
noot uit mijn ooghoeken. Constateer dat
zelfs hij doodsbenauwd is. Deze trip van
Medan naar Perapat heb ik eerder
gemaakt, kwam toen in zo'n zelfde situ
atie terecht en had mezelf bezworen dit
NOOIT meer te doen. In het vliegtuig
van Jakarta naar Medan had ik al verteld
over het verkeer daar. Maar de werke
lijkheid is blijkbaar erger. Narrow esca
pes, steeds weer. "Pelan, pelan, kami
mau tidak matiü" De chauffeur draait
zich weer uitgebreid om en grijnst, als
een duivel. Zegt dit maal niets terug en
geeft nog wat gas bij. Zwaarbeladen
vrachtauto's, net zo gammel als de taxi
waar wij inzitten, komen op onze rijbaan
op ons af. De een na de ander. Ook
taxi's met het zelfde angstaanjagende rij
gedrag. Ik besluit niet meer naar de weg
te kijken en pak de hand van mijn echt
genoot, kijk hem aan. "Nog één keer zal
ik hem vragen langzamer te rijden, als
niet, dan sleur ik hem achter het stuur
vandaan en ga zelf rijden", sist hij tussen
zijn tanden. Ik ken hem, hij doet het.
Natuurschoon raast aan ons voorbij. We
zien niets. De vraag wordt nogmaals
gesteld, met luide stem, boven al het
lawaai van wind en rammelende onder
delen van de auto zonder schokbrekers.
Weer kijkt de duivel om met grote
grijns. Zijn gouden tanden flitsen. Ons
lot in de handen van zo'n gek, die ooit
een keer zijn rijbewijs gekocht heeft. Ik
sla dan maar een kruis. Let it be. Zie
langs de weg weer zo'n standbeeld, een
enorme sokkel met een totaal verwron
gen gele auto erop, als waarschuwing aan
de autobestuurders. Het begint te rege
nen, eerst zacht, dan tropisch, net daar
waar de klim door de bergen begint. We
verstijven. Maar dan, zijn voet laat het
gaspedaal los. Hij gaat rechtop zitten met
zijn neus op het stuur en rijdt ineens
stapvoets. Hij is bang voor regen, alle
weggebruikers trouwens. We halen
voorzichtig adem. Helemaal groggy staan
we na nog geen drie uur later op de
pasar aan de haven in Perapat. Eerst een
Bir Bintang. Het koude zweet nog op de
voorhoofden toasten we. Het gedicht
'Borneo', dat we allebei gelezen hebben,
schiet door mijn hoofd. De dichter heeft
gelijk, wij weten nu ook!
LS
Ik was op Borneo
en ik weet van
die koppensnellers.
Ze zijn ontzettend woest
en gemeen,
met tatoeages van verloren gegane
patronen,
en oorbellen zo groot als reusachtige
donuts.
Wilde mannen.
Ze hebben grote messen,
en geloven in de Ma na
van een vers van het mes afgehouwen
hoofd
hangend aan de dakspar van een longhouse.
Als de geesteskracht
verflauwt
is het tijd voor een nieuw
hoofd.
Ik was op Borneo,
geloof me, ik weet.
Er zijn angstaanjagende mensen op
Borneo.
Maar de taxichauffeur van
Samarinda,
hij was de angstaanjagendste van allen.
Met een tatoeage van een
Harley,
kauwend op een gifgas
sigaar,
draait hij zich om en grijnst naar je met gouden tanden.
Zijn Toyota
met zelfmoordneigingen
reed, langs doodlopende bochten,
bussen en karbouwen ontwijkend,
en een zekere, onmiddellijke dood.
Als hij zijn getatoeërde Toyota bestuurt,
gelooft hij in de
kracht
van zijn cassetterecorder, (schallende
discomuziek ECHT LUID),
en in de wijsheid van
Allah.
Hij is angstaanjagender dan honderd
koppensnellers.
Ik was op Borneo.
Geloof me, ik weet.
E.H. Roelfzema