mmMm iS ÈÉaHÉMÉB KAPOK Ceiba Pendandra - Randa of Kapoi Familie: Bombacaceae Wolboomachtigen De kapokboom komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika. Ze hoort daar tot een van de hoogste bomen, ca. 50 meter. Het is de nationale boom van Guatemala; de oude Indianen ver eerden de boom die voor hen een grote mythologische bete kenis had. Kapokbomen groeien in regenwouden en in secundaire bos sen, d.w.z. bossen die zich na verwoesting of verstoring door de mens hebben hersteld. In Midden-Amerika laat men bij het ontginnen van het oerwoud vaak de kapokbomen staan als overblijfsel van de natuurlijke vegetatie. Tegen woordig komen kapokbomen in alle tropische gebieden voor. De stelselmatige cultuur is nog niet zo lang geleden be gonnen. De snel groeiende boom heeft veel licht nodig en om veel vruchten te dragen heeft de boom een wisselend sei zoen nodig van droge en natte tijden. In Indonesië komt ze tot 100 meter zeehoogte alge meen voor. De echte kapokstreek is Oost- en Midden-Java, Atjeh en Zuidwest-Celebes. Java- kapok is de allerbeste kwaliteit, in West-Java waar in de droge tijd regens vallen, groeit de boom goed maar geeft weinig vruchten. 26 Kapokblad met opengesprongen vrucht met zwarte zaden tussen de kapok Behalve Indonesië zijn Madagascar, Cam bodja en Zuid- en Midden-Amerika de voornaamste produktielanden. De wereldproduktie bedraagt 30.000 ton. Jonge bomen zijn bezet met kegel- Uit zaad gekweekte kapokplant, ca. I jaar oud vormige stekels en kunnen dicht tegen elkaar geplant als omheining dienen waar geen doorkomen mogelijk is. Oude bo men zijn door hun ver uitgroeiende wor tels stevig in de grond verankerd. De dikke stam is kaarsrecht, de hoofdtakken spreiden zich hori zontaal etagevormig uit. Door deze pyramidevorm is ze duidelijk herkenbaar. De ijle kroon draagt weinig bladeren. Bovendien ver liest ze vóór de droogte begint bijna al haar blad. De takken zijn vaak begroeid met epifyten. Epifyten zijn planten die op takken van bomen groeien maar geen voedsel aan hun gastheer onttrek ken. Het zijn voornamelijk Bromelia- en Orchideeënsoorten. Een lastige woekerplant die de ka pok wel schade berokkent, meer schade dan bij andere bomen, is de half-parasiet Viscum Lorantus, een lid van de Vogellijm-familie, hier bekend als Maretak, in Indo nesië Passilan of Kenadoean ge noemd. Het kiemworteltje van deze Viscum dringt door de bast en betrekt een deel van het levend hout; de wortels zijn in sterke mate vervormd. Daarom worden deze planten iedere keer verwij derd. Half-parasiet wil zeggen: planten die ten dele afhankelijk zijn van hun gastheer; ze zuigen met hun wortels de benodigde stoffen uit de tak ken. Leguanen vinden een aangenaam verblijf in de kapokbomen. De bomen bieden weinig schaduw waardoor onder beplanting mogelijk is van voeder gewassen. Op rubber- en koffieplantages kan dat niet omdat rubber en koffie schaduwrijk zijn. Het handvormig blad bestaat uit vijf tot zeven lancetvormige gaafrandige licht groene blaadjes van 9 bij 2 cm. Ze staan aan ronde rode steeltjes van 12 cm lang. Bij bladafval kunnen de bladeren rood kleuren door anthocyaanvorming. Als de boom 5 jaar oud is, krijgt ze bloe men en dat zo'n 60 jaar lang. Dat ge beurt na het vallen van het blad in maart tot april. De 5-tallige bloemen zijn rose of vaal-wit van kleur. De aangenaam rui kende mooie bloemen vallen niet op aan de hoge takken. Ze bezitten 5 kroon- bladeren en een 5-delige meeldraadbuis, elk met 2 of 3 helmknoppen. Ze hebben verder een vijfhokkig bovenstandig vruchtbeginsel. De bloemen zijn niet in gericht op windbestuiving. Waarschijnlijk worden ze bestoven door vleermuizen. Daarna ontwikkelen zich vruchten. Een volwassen boom kan honderden vruch ten voortbrengen. Jonge vruchten zijn groen. Met het oogsten (september tot december) wordt gewacht tot de vruch-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 26