ze zijn er uit vele delen van de archipel. Als fraaie voorbeelden van perfecte goudsmeedkunst nemen de Hindoe- Javaanse oorsieraden een heel aparte plaats in. Bepaald aandoenlijk vind ik de grote vitrine met de upacara of regalia, die koningin Wilhelmina in 1901 als hu welijksgeschenk ontving van susuhunan Paku Buwono X van Surakarta. Het zijn gouden replica's van de wereldlijke machtssymbolen als sirihstel, water kruik, tabaksdoos, zakdoekendoos, kwispedoor, waskom, dienschaal en drinkbeker, alle gegraveerd met de initi alen van de susuhunan en de Nederland se kroon. In bruikleen afgestaan door het Koninklijk Huis symboliseren zij nog steeds de vriendschap tussen beide vorstenhuizen. Van de zilveren voor werpen noem ik een flinke dekseldoos in de vorm van een opgerichte naga, uit de voormalige kraton van Banjermasin, Kalimantan. Vertederend vanwege zijn droefgeestige oogopslag, geheel in de trant van sommige antieke Javaanse wayangpoppen en parmantig vanwege het kristallen bolletje boven op zijn hoofd en de kristallen staartpunt. Zeld zaam omdat het hier het enige bekende exemplaar van de Banjermasinse regalia betreft. Andere vorstelijke symbolen zijn de do- dot, de grote gebatikte staatsiekains, die als ceremoniële kleding uitsluitend voorbehouden zijn aan vorstelijke per sonen uit de kratonsfeer. Uniek zijn twee bruidsdodot omdat ze een stel vormen voor bruid en bruidegom. Afkomstig van Surakarta zijn ze uit Nederlands privé bezit in bruikleen ge geven. Het mannelijke exemplaar ver toont een witte ruit als middenvlak. Deze is bij het vrouwelijke exemplaar aan de zijkanten afgeknot. De zwart blauwe achtergrond is opgevuld met het magisch-krachtige alasalasan patroon: dieren en planten van het woud, in pra- da (bladgoud) opgebracht. Een andere dodot uit Nederlands privé bezit, en af komstig uit Yogyakarta, doet verras send modern aan, maar stamt uit ca. 1880. Hierop zijn tegen een donkere achtergrond forse losstaande mytholo gische dieren aangebracht als de garuda, kylin en naga, tussen wouddieren als oli fant en tijger, alles met bladgoud geac centueerd. Persoonlijk voel ik me sterk aangetrokken tot de dodot met bleek groen ruitvormig middenveld, dat door een sprekende cemukiran-rand is afge bakend. De rest van de doek is volledig opgevuld met een sawatmotief van de garuda met uitgespreide vleugels en staart, eveneens in prada aangebracht. Deze dodot zijn in hun volle lengte van bijna vier meter uitgehangen, zodat ze in al hun pracht te bewonderen zijn. Al leen jammer, dat ze wat dicht op elkaar staan. Er zijn ook andere doeken, de kain songket, zijden weefsels waarin de motieven met een extra inslag van gouddraad zijn meegeweven. Ze zijn af komstig uit Minangkabau, Palembang, Bali, Sumbawa. Dan zijn er de scheep jesdoeken uit de Lampung en een mooie gave gringsing wayang kebo, een dubbelikat uit Tenganan, Bali. Een kleine maar fijne collectie wayang kulitpoppen uit de kratons omvat onder meer een krachtige Semar uit Cirebon. Verder een volmaakte Kresna figuur van sultan Hamengku Buwono VIII uit Yogyakarta, versierd met kleine intan, die schitteren als je er langs loopt. Heel bijzonder, ei genlijk uniek, is de grote figuur van de reuzenvorst Rahwana of Dasamuka (Ra- mayana), die hier tien beweegbare ar men heeft, vijf aan iedere kant. Wat een sensatie voor de dalang om zo'n pop te mogen bespelen. Veelsoortige voorbeelden van houtsnijwerk staan her en der opgesteld, getuigend van hoog ontwikkeld vakmanschap, gepaard aan kunstgevoel en functionaliteit. Terwijl ik alles op me laat inwerken, zie ik plotse ling in een ander zaalgedeelte de susuhu nan rondlopen, vergezeld van een volgeling. Hoe tenger en fragiel hij er in zijn slechtzittende westerse kleding ook uitziet, voor mij blijft hij de vorst, voor werp van verering, telg uit het vorsten geslacht van Mataram, dat eens oppermachtig was op Java. Ik denk aan het onheilspellende artikel van Dirk Vlasblom, dat precies een week geleden onder de titel 'De kracht van de kra ton' in de N.R.C. verscheen. De veel zeggende ondertitel luidde 'Hoe een prinses van Surakarta het opneemt te gen de zoon van Soeharto en op de bres springt voor het koninklijk paleis'. Er is iets vreselijks aan de hand in en met de kraton. Een der vleugels dreigt wegens structurele financiële tekorten ten offer te vallen aan de bouw van een hotel ten gerieve van de buitenlandse toerist. Niemand in Nederland heeft ook maar enig benul van de draagwijdte van dit bericht. Men ligt er niet wakker van. Waarom zou men. Een relatie tus sen de susuhunan en de Indonesische tentoonstelling weet men niet eens te leggen. Wat weet men eigenlijk wel van de Javaanse hofcultuur? Zelfs minister Pronk van ontwikkelingssamenwerking, die het naar buiten toe zo goed wil doen en daarom Nederland tot immi gratieland wil verklaren, begrijpt niet, dat hij de niet-gewaardeerde ontwikke lingshulp aan Indonesië wel eens om zou kunnen buigen tot culturele hulp zonder enige politieke bijsmaak. Als 'vriend' van Indonesië kan hij zo de noodlijdende buitenlanders veel effectiever helpen, dan hen allemaal maar hierheen te laten komen. Een afschuwelijk dilemma met catastrofale gevolgen zou dan wellicht nog op tijd afgewend kunnen worden, geheel in de lijn van de Indonesische ge- dachtengang. Een tijdbom staat op springen. Dit alles en nog veel meer flitst als een razende door mijn brein, nu ik de susuhunan zo nabij weet. Maar ik heb eenvoudigweg het lef niet om hem te benaderen, laat staan hem aan te spreken. Waarover? Toch zeker niet over deze onverkwikkelijke kwestie. Dat is hoogst ongepast. Intussen blijf ik wel met dit probleem opgezadeld. Van daar dat ik het hier poneer. Thuisgekomen probeer ik wat tot rust te komen van alle tegenstrijdigheden en emoties van deze gedenkwaardige dag. Nauwelijks heb ik de N.R.C. uit de bus gehaald of mijn oog valt op een dikke kop 'De smakeloosheid der Javaanse vorsten' boven een artikel van een ze kere Max van Rooy. Wel allemachtig, dit wordt me al te gortig. Hoe komt die man erbij? Het hele verhaal getuigt van één groot onbegrip, zo geen min achting, voor de Javaanse hofcultuur en het achterliggende Javaanse wereld beeld. Hofcultuur en hofkunst worden door elkaar gehaald, vroeger en nu op één hoop gegooid, historisch gegroeide toestanden door een hedendaagse westerse bril bekeken, zonder ook maar een poging, zich in te leven in een andere cultuur. Tolol zou de Indonesiër zeggen en meewarig zijn hoofd schud den. De macht van de arrogantie of de arrogantie van de macht? Nee, deze 3 I e oktober is geen gunstige dag ge weest: sebel, de offers van bloemblaad jes ten spijt, die mevrouw Jessup in verschillende vitrines heeft geplaatst. En de les, die ik hier opnieuw uit heb ge leerd is de diepere betekenis van Rudy- ard Kipling's 'East is east and west is west, and never the twain shall meet'. Wat een opluchting. Laat u intussen niet weerhouden, beste lezers, massaal de tentoonstelling te gaan bezoeken. Al was het alleen maar uit gevoelens van solidariteit! Maar natuurlijk ook om te genieten van de spectaculaire schoon heid van de Indonesische hofkunst, waarvan nog veel onbesproken bleef. Het kan nog t/m 17 januari 1993. Dan is het sprookje voorbij. R.S. Wassing 41

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 41