HOEVEEL KAN EEN KIND ONTHOUDEN? Semarang, mijn tempo doeloe herdacht. (deel 2) Semarang, Java 's derderangs havenstad. Inderdaad in de jaren 1930-1939 nog een Assepoester vergeleken met Tandjong Priok en Tandjong Perak. Toch was de rede altijd druk in die bloeitijd van onze K.P.M. Voor dat kleine peuter- tje dat in deze stad zo 'n vier jaren bij zijn oma zou gaan inwonen, bracht het veel herin neringen. Kleine schetsjes - on uitwisbaar en met hoopjes lol in dat onbezorgde leventje van een vijf- tot achtjarige. door Armand Mendes da Costa. Het is voor mij nog wel belangrijk om nog even een sprongetje in het verre verleden te maken, maar liefst zo'n an derhalve eeuw. In Semarang zou name lijk de bloesemknop huizen van de Indische tak van het Amsterdams Joods-Portugees geslacht Mendes da Costa. Hier was het dat Isaac, een 29-jarige 2e luitenant van de Koninklij ke Landmacht uit 's Hertogenbosch, zijn militaire loopbaan in Indië voort zette. Na een reis van zes maanden aan boord van het schip 'Pieter Floriszoon' arriveerde hij met vier andere officie ren en I I I manschappen op de 18e ju ni 1840 in Batavia. I 1844 vestigde hij zich als burger in Semarang na een dienstperiode als Ie luitenant in de vesting Bagelen (Koetoardjo). Dankzij advertenties en annonces in 'de Loco motief' kon ik vaststellen dat hij en zijn tweede vrouw, de in Zeeland geboren Johanna Gerardina Roessing van Iter- son, een nuttige plaats in de Semarang- se burgermaatschappij hadden ingenomen als particuliere onderwij zers. Dit echtpaar, mijn overgrootou ders, hadden maar één zoon, Paul Isaac Christiaan. Uit een eerder huwelijk met Elisabeth Snel in 1843 had Isaac een zoon en een dochter. Uit beide verbintenissen spro ten 17 kleinkinderen, genoeg om de naam voort te zetten en om aansluitin gen te vormen met andere bekende Indische families, zoals Landegent, van Rossum, Jeanty, Dézentje, Sibenius Trip, Roos van Raadshoven, van Nou- huys, van Benthem van den Berg, Bé dier de Prairie, Knijff, Willemse, van Ede van der Pals, Hornung, Young, de Rijke, om er 'een paar' te noemen. Tenslotte, niet te vergeten, mijn opa van moeder's zijde, Hein (Hendrik) Gout, bij wiens weduwe Louise Suzan ne (geboren Landegent) mijn geschei den moeder en ik onderdak vonden na ons trieste afscheid van Madioen in 1930. Semarang was voor mij toen een me tropolis vergeleken met de teboetui- nen van S.F. Pagottan. Mij was verteld dat het ouderlijk huis in Semarang nog steeds te vinden is op Pandean Lamper 37 (oude naam). Majestueus was het, met een grote open voorgalerij, ver scholen achter reusachtige mangga- en sterappelbomen. Ik zie oma Suus nóg staan, in haar sarong kebaja, mangga's plukken met die ingenieuze bamboe "hengel" met ijzeren vingerkraag en aangenaaid katoenen zakje eronder. Wij kinderen vonden het helemaal niet erg als ze soms miste OET! - en de mangga een vrije val verkoos. Dodelijk gekneusd was hij toch al, dus maar even over z'n hele lijf gepummeld tot dat hij aan alle kanten zacht was. Zuig- plaats zoeken, schoonmaken aan je vuile hansop, gewoonlijk op je achter werk - dan een gaatje maken en maar slurpen jongensverse manggapu- ree. Als ik het juist heb is de variëteit mangga kopjor, met z'n harige vrucht vlees, zelfs nog meer geschikt voor de ze mishandeling. Resultaat even bevredigend! Over hansopjes gesproken (wie weet waar die naam vandaan komt?), handige kledij was dat, vlug erin, vlug eruit van wege de drukknoopjes aan de voor kant. Die knoopjes waren niet echt secuur. Ik zal nooit vergeten dat die patstrapper van een vader van mij - hij was wel een oersterke reus hoor - mij 'voor de lol' van achter aan m'n han sopje met één hand optilde. Daar spar telde ik als een hulpeloos biggetje anderhalve meter boven de grond - totdat de drukknoopjes de geest gaven en spiernaakte zoonlief uit z'n tropen- pakje viel. Ja, hij maar lachen en ik maar ergens als de bliksem beschutting zoeken! Een van mijn beste speelmak kers van die tijd was Manne Soffner. Pas dit jaar - I 992 - vond ik uit, via dat prachtige Indische Familie Archief van de heer Visker - dat hij Ludovicus ge doopt was en dat hij zich nog in de buurt van Arnhem schuilhoudt achter een geheim telefoonnummer. Tja, met zo'n naam begrijp ik best waarom hij Manne genoemd werd en nu nog steeds ondergronds is. Misschien weet hij ook nog dat we samen achter oma's huis een mysterieus betonnen 'graf' hadden ontdekt, vlak tegen de wand van de laatste kamer aan de achtergale rij. Het had een klein barstje aan de zij kant waaruit een geheimzinnige vloeistof sijpelde. Wat kon dat nou wezen? Lijkenvocht? Even verder peuteren met stokje en ijzerdraad, het gat werd groter, de druppeltjes een stroom en de sterke lucht bepaald een stank! Adoeh, mamboené 'nda karoe- karoeanü Is dat nu lijkenlucht? Raadsel gauw opgelost door oma en de ontkiemende archeologen of graf- schenners. Kregen weer de slof te proeven. Jeugdige onwetendheid om een beerput voor grafzerk aan te zien! Geen wonder dat het zo stonk! Ge kwetst op meer dan één manier gingen we op zoek naar andere avonturen. Ha, pisangboompjes in de achtertuin! Sappig, zwak gebouwd.... ideaal voor 'n klewangaanval (lees: kapmes). Hier was iets dat ons beperkte bicepsver mogen aankon; heerlijk zoals in één machtige klap de vijand werd geveld.... tjok....boek! Niet veel later.... óp gaat de broek, ja, si-tjap matjan had ons wéér gevonden. Hèh, je mag ook niks doen om je te vermaken. Gelukkig kenden we nog veel andere amusementen, keukentje spelen bij voorbeeld. Met hink-stap-sprong waren meisjes toegelaten als speciale begunsti ging. Ja, het was wel leuk om met mini atuur aardewerk, wadjans, kendis en 42

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 42