IN AFWACHTING VAN BETERE TIJDEN
Mijn brave oom verloor geheel en al zijn
zelfbeheersing elke keer als ik een
wapen hanteerde dat ik me vroegtijdig
had aangeschaft: HET JAVAANSE MAS
KER. Omdat hij en tante gedurende dui
zenden ondervragingen nauwlettend
mijn gezicht in de gaten hielden om uit
de kleinste reactie hun conclusies te
kunnen trekken, leerde ik elke gezichts
spier in bedwang te houden zodat al hun
observeren voor niets was. Tevens
fixeerde ik een denkbeeldig punt op zijn
voorhoofd zonder met mijn ogen te
knipperen totdat hij absoluut razend
werd. "Jij met je verdomde Javaanse
masker" placht hij dan te tieren; en vanaf
die tijd wist ik dat hij nooit zou winnen,
hoezeer hij het ook in zijn macht had
me nog jaren van ellende te bezorgen. Ik
was toen negen jaar oud.
Tante koesterde duistere gedachten
over de vroegrijpheid van tropische kin
deren. Ze kwam altijd even naar boven
om welterusten te zeggen, en toen ik
een jaar of zeven was begon ze op
gezette avonden te roepen: "Wat doe je
daar!" en dan gooide ze het beddegoed
opzij. Ze zag altijd hetzelfde - ik lag op
m'n rechterzijde, benen opgetrokken en
beide handen plat tussen de knieën. Dat
was m'n geliefkoosde denkhouding die ik
volhield totdat ik uren later in slaap viel.
Die gewoonte van haar joeg me altijd
grote schrik aan want ik had er geen
idee van wat ze bedoelde. Pas veel later
begreep ik waarvan ze me verdacht; die
Indischen zijn weliswaar ontzettend
indolent maar ze beginnen "Met Dat
Soort Dingen" erg vroeg. Dat was
Algemeen Bekend, nietwaar? Het tijdig
de kop indrukken van Ontkiemende
Vroegrijpheid was één van die lasten
welke zij plichtgetrouw zou dragen.
"Wij behandelen je als onze eigen zoon.
Wat ons betreft is er niet het minste
verschil tussen jullie twee".
"We hebben je in huis genomen uit eer
bied voor de nagedachtenis aan je
vader".
"We verwachten geen dankbaarheid.
Wel zouden we 't op prijs stellen als je
af en toe wat waardering toonde".
"Je zult een gewone Hollandse jongen
worden, kost wat kost, al is dat het laat
ste wat we doen".
"We kleden en voeden je. Maar goed,
daar beklagen we ons niet over. We
doen gewoon onze plicht. Daar moet jij
een voorbeeld aan nemen en beter je
best doen op school".
Elk gesprek, vermaning, preek of losse
aanmerking versterkte het gevoel van
onwelkom-zijn. Andere kinderen zou
den er wellicht een schuldgevoel van
over hebben gehouden, doch zover
kwam het bij mij niet. Vanaf de vroegste
jaren hield ik me staande met de ge
dachte: wie heeft mij gevraagd of ik het
leuk, prettig, mieters of gezellig zou vin
den bij m'n moeder weggehaald te wor
den? Jullie kunnen me laten huilen, me
links en rechts door de kamer meppen,
me elke jongenslol ontzeggen en me
elke mogelijke misère aandoen, maar
schuldig voelen - ha!
Geleerde heren hebben over menselijke
drijfveren geschreven zonder het ooit
met elkaar eens te worden. Macht, zegt
de een. Seks, roept een ander. Beide
futiel en nauwelijks de moeite waard om
er geconcentreerd achteraan te hollen.
Bevredigen van materiële behoeften,
zegt een derde. Ach wat, m'n broodje
scharrel ik wel op, in borrels heb ik
geen zin en er is altijd genoeg over voor
een boek of bandje.
Erkenning? Ach, wel leuk, maar uitsloven
terwille van, hoho, laat maar zeg.
Waardoor ikzelf gemotiveerd word,
weet ik niet, doch ergens heb ik een
vermoeden dat mijn volwassen jaren
beïnvloed bleven door de vele uren van
dromen en heimwee waaraan ik me als
jongen overgaf. Mijn slaapkamer op zol
der had een raampje dat op het noord
westen uitzag.
Wanneer des zomers de dag ten einde
kwam, trok de ondergegane zon nog fel
gekleurde banen langs de lucht. Voor
dat raampje stond ik te hunkeren naar ik
weet niet wat. Wel verbeeldde ik me
dat aan het eind van die hemelse straat
weg het geluk wachtte.
"Nog een paar jaar, ma", zei ik vaak
zachtjes, "dan kom ik". Zou ze naar me
verlangen? Zou ze weer getrouwd zijn?
En meer kinderen hebben? De bonte
strepen die in het oneindige verdwenen,
wezen de weg niet alleen naar haar,
maar naar de weinige andere herinnerin
gen die van m'n eerste vier levensjaren
waren overgebleven. Het Angelus,
gezongen door een meisjessschool niet
ver weg. Een bananenboom in de tuin.
Een krab door mijn moeder veront
waardigd met een slag van een reusach
tig mes in tweeën geslagen, omdat het
beest zich niet zonder reden aan me had
vergrepen. Een vlieger die niet vliegen
wou. Mijn vader die vergeefs probeerde
me een paar woorden Nederlands te
leren.
Inkopen in de toko. Het vage verkeers-
gedruis van de grote stad, des avonds in
de verte.
Aan dat raampje staande voelde ik acuut
die atmosfeer van warme gemoedelijk
heid waar geen boze woorden vielen.
Eens zou ik dat allemaal terugvinden,
eens zou het gedaan zijn met de voort
durende angst voor straffen, het onop
houdelijk beturen van volwassen gezich
ten om het minste teken van afkeur te
ontdekken. Wanneer de laatste streep
jes rood en paars waren verdwenen,
ging ik naar bed en bleef soms uren
namijmeren en fantaseren. Wat als pa
niet in die zijspan was geklommen? Op
die veronderstelling bouwde ik een
leven dat eindeloos gezellig was, en
vriendelijk en goedgemutst. En vooral
rechtvaardig, zonder geransel, valse
bschuldigingen, sarcasme, minachting en
dagelijkse vernederingen.
Veel later ontdekte ik dat goedgemutst
heid en rechtvaardigheid in deze wereld
weinig opgang maken en dat mijn jeugd
een nauwkeurige weerspiegeling was van
de werkelijkheid. En nog heel veel later
is het me ingevallen dat jongensdromen
en fantasieën een acceptabele manier
waren om een onplezierige realiteit de
baas te blijven in afwachting van betere
tijden.
JLR
10