ill.: Tom Reeders "Ja meneer, hartelijk dank", riepen ze in koor. Meneer Amanski vertrok met een jovia le zwaai en de jongens lagen in een deuk. "Hoe vin je", zei Nootje, "we hoefden zelf niets te doen en dat is de grootste mop. Gelukkig heeft de koddebeier ons niet gezien." "Wat voor koddoh?" vroeg Ventje. "Kod-de-bei-er, geen koddoh." "Wat is dat?" "Samuels." "Samuels is toch politieman." "Precies, dat is hetzelfde. Mijn vader zegt altijd daar heb je de koddebeier." Een dag later vertrokken de jongens naar de grote stad voor een logeerpartij bij een oom van Ventje en meneer Freeks kwam thuis. Tegen de avond reed hij zijn erf op en zag een boom op het gazon liggen, niet realiserend dat het de gedondongboom was. "Moet je kijken", zei hij tot zij gade, "wat doet die boom daar?" "Wat die boom daar doet?" gilde zijn gade hysterisch. "Dat is de gedondong boom, zie je dat niet?!" Ja, nu miste hij hem ook. "Maar hoe komt hij op de grond te liggen", vroeg hij zich af. Hij kon toch niet omgewaaid zijn. Het had niet eens gewaaid. Een nadere inspectie leerde hem dat hij vak kundig omgehakt was. De volgende morgen werd de kebon ondervraagd. "Wie heeft die boom omgehakt!" "De toean Koemis, de meneer met de grote snor." "De toean koemis? Is hij nou helemaal belaa...!" "Saja tetapi..." De kebon kreeg niet de kans uit te spreken. Woedend draaide meneer Freeks zich om, dook in z'n auto en verdween met gillende banden richting huize Amanski. Deze zat rustig in de voorgalerij een pijpje te roken in z'n krossie males toen Freeks zijn erf op kwam stuiven, enigs zins bekoeld door de rijtijd en wat onze ker. Want Amanski mocht een rare opschepper zijn, maar om zo maar zijn boom om te hakken daar zag hij hem toch niet voor aan. Meneer Amanski stond op toen hij zag dat hij bezoek kreeg en verwelkomde de gast met de woorden: "Wel wel, de notaris. Nu zal ik u maar vragen waar mee ik u van dienst kan zijn, meestal is het anders om, niet? Maar kom toch binnen en gaat u zitten." Vrolijk trok hij een stoel bij het tafeltje vandaan zodat de notaris er makkelijk op kon plaatsne men. "Nee, ik ga niet zitten", antwoordde deze bits. "En u kunt me van dienst zijn door me te zeggen of u die boom van mij hebt omgehakt." "Ja zeker, ja zeker, en heb ik het niet vakkundig gedaan", bekende hij enthou siast. "Geen plantje gekraakt!" Het vrolijke enthousiasme bij de een deed de woede bij de ander weer oplaaien. "Dus u hakt zo maar mijn boom om. U liep langs mijn huis, zag die boom staan en dacht: kom, ik hak hem maar om." Bij meneer Amanski verdween het enthousiasme en maakte plaats voor ongerustheid, want je weet het maar nooit met die jongens. Maar ja de toon van meneer Freeks beviel hem ook niet dus zei hij verbolgen: "Meneer, u moet uw toon wat matigen, laten we ons als beschaafde mensen gedragen." "Meneer, noemt u zich beschaafd?! Hakt zo maar andermans bomen om!" "Meneer, leefden we een eeuw eerder, ik zou u tot een duel uitgedaagd heb ben." "Nou dat kan alsnog, ik heb geen hand schoen om het u toe te werpen maar ik zou het graag met een gewone schoen doen!" "Stank voor dank. Denk je goed te doen de twee jongens te helpen zodat de andere planten gespaard zouden blijven en dan krijg je dit!" "Wat zei u, twee jongens?" "Ja, Nootje en Ventje die u om hulp gevraagd hadden om..." Amanski kreeg niet de gelegenheid de zin af te maken. "Neem me niet kwalijk dat ik hier zo ben binnen gestoven", interrumpeerde hij de ander. "Ik geloof dat ik nu weet hoe de vork in de steel zit", bond hij in. Meneer Freeks stoof toen op huize Ventje en huize Nootje aan, maar die waren uit logeren. De zaak werd in der minne geschikt. De woede bij meneer Freeks bekoelde maar laaide weer op toen hij bij het toe zicht houden bij het opruimen van de boom bemerkte dat de mooiste vruch ten gerooid waren en de stronk bekeek die er mistroostig bij stond. Er was namelijk met een zakmes een tekst in gekrast en die luidde: Aan een boom zo vol geladen mist men enkele gedondongs niet Nu de hele boom mentiet G.E. REEDERS 37

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 37