De 1000 eilanden (Pulau Seribu) anno 1929per zeilboot Velen van de oud-Batavianen zullen zich nog wel de B.J.C. (Bataviaasche Jacht club) herinneren, gelegen aan het strand dat toen 'Zandvoort' heette. Nog verder terug in de tijd was de naam van dat strand en de badplaats 'Petite Trouville'. Wij gingen regelmatig naar de B.J.C. om met ons zeiljachtje deel te nemen aan de zeilwedstrijden die er gehouden werden. Ons bootje was maar klein, maar heel snel en ik had het 'Lotus' genoemd. Ook waren wij steeds te vinden voor een gezellige picnictocht naar één van de 1000 Eilanden, met bevriende zeevaar ders. Meestal was het doel van onze zeil tocht het eilandje 'Purmerend,' door de inheemsen 'Poeloe Njamoeh' genoemd. Het was onbewoond, de kolonie mus kieten daargelaten, en had een mooi wit strand waar we rustig konden spelen en op avontuur konden gaan naar het bin nenland dat begroeid was met kreupel hout en lage bomen. Tijdens zo'n ont dekkingsreis, stuitten we op hele oude grafstenen uit de VOC-tijd met verweer de opschriften. We fantaseerden einde loos over deze laatste rustplaatsen van zeelieden die schipbreuk hadden geleden of slachtoffer waren geworden van scheurbuik. Op het strand hielden we wedstrijden eierlopen door de branding. De eerste prijs was of een blikje fruit op sap of een doos met koekjes. Veel gela chen werd er als één van ons in het water tuimelde met ei en al. Zwemmen deden we ook, maar nooit te ver uit de kust, omdat we bang waren voor haaien. Vertrektijd voor deze tocht was half vijf 's ochtends, niet alleen omdat het ver was, maar ook om zo min mogelijk zon nebrand op te lopen. We droegen natuurlijk allemaal een zonnehoed en pajong, maar tegen de reflectie van de zon op het water hielpen zonnehoed en pajong niet. Het sap van een met schil fij- ngeraspte komkommer in een doekje uitgeperst, bracht dan soelaas. Dat sap werd op de verbrande lichaamsdelen gewreven voor verkoeling en tegen bla ren. Op een dag maakten wij weer eens die zeiltocht naar Purmerend. We hadden zoals gewoonlijk een heerlijke dag en toen het tijd werd om huiswaarts te keren, pakten we met zijn allen in en gin gen aan boord. We voeren uit, hesen de zeilen, maar... er was geen zuchtje wind. We probeerden wat heen en weer te kruisen maar er kwam nog niet eens een 40 briesje in het zeil. En daar lagen we, dob berend op de oneindige zee. Ik voelde me al ongemakkelijk bij het idee dat we met donker nog op zee zouden zitten. Opeens hoorden wij het gepuf van een motor en ja hoor, daar kwam een oude motorschuit aan. Wij allemaal roepen, de schuit kwam naar ons toe en nam ons op sleeptouw. Het was een pak van mijn hart, want ik ben geen echte held op zee. Toen we in de jachthaven aankwamen, legden we aan, stapten uit, keken elkaar tevreden aan vanwege de goede afloop van het avontuur en begonnen te proes ten van de lach. We waren allemaal zwart geblakerd door de rook die uit de uitlaatpijp van de motorschuit was geko men. We zagen eruit als zwarte pieten. Toen ik ettelijke jaren later op één van mijn vluchten naar Australië over de baai van Jakarta vloog en onder mij die vele kleine groene eilandjes zag, om zoomd door witte koraalstranden, gingen mijn gedachten terug naar dit avontuur en de gezellige tijden van tempo doeloe. A. FRAEYHOVEN Op het strand van Purmerend (1929) Op sleeptouw met roet op onze gezichten Ons kleine jacht Lotus (1929)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 40