NOOTJE EN EN 1>E MINI-MARATHON "Ja." Op een dag toen Ventje bij Nootje op bezoek kwam, vond hij deze achter in de tuin heen en weer rennend tussen aranghok en ringmuur. De afstand tus sen die twee objecten bedroeg een meter of twintig. Ventje leunde tegen het aranghok en met de armen over elkaar stond hij dit een tijdje aan te zien. De snelheid veranderde al snel van een lustig draven in een vermoeid sjokken. Toen hij weer eens het keerpunt bereik te bij het aranghok vroeg Ventje, voor hij zich naar de ringmuur kon slepen: "Wat doe je Noot"? "Trainen", hijgde deze. "Waarvoor?" "Mini-marathon", kon hij er met moeite uit brengen. Een wedstrijd die gelopen werd op Koninginnedag. "Je bedoelt de wedstrijd van volgende week?" "Denk je dat je het kan winnen van Kidang?" Kidang was een jongen die niets anders deed dan hardlopen en daarom de ree als bijnaam had. Naar school gaan deed hij in de looppas zowel als naar huis gaande. Men zag hem nooit normaal lopen. Mager als een lat, maar wat hij niet had aan botten en vel waren pezen en spieren. "Maar je hebt geen conditie." "Daarom begin ik nu al." "Nu al! Denk je dat in een week bij te kunnen spijkeren?" "Makkelijk." Nootje kwam tot rust. "Dat geloof ik nooit. Je moet het anders doen." "Hoe dan, jij weet het zeker weer beter ja?" "Mijn pa zei altijd..." "Jouw pa met zijn peroet gendoet zou het zeker weten?" "Ih ih, niet beledigend worden ja. Nu heeft hij een bierbuik, maar vroeger was hij een goed atleet." "Nou ja, okee, wat zei jouw pa?" "Hij zei altijd: "Als je een loopnummer traint moet je de ruimte hebben. Je moet ver voor je uit kunnen zien. Je moet als het ware die ruimte in kunnen springen". Theatraal wierp Ventje zijn armen vooruit. "De tuin is niet langer", stelde Nootje nuchter vast. "Je moet ook niet hier trainen, maar op straat." "Op straat!? Zeker met al die kleren aan. Geeft teveel last." "Nee, natuurlijk niet. In je sportbroek." "Heb ik nog niet, mijn zus heeft nog geen tijd om er een te maken." Ventje observeerde zijn vriend die daar voor hem stond in zijn onderbroek. Tegenwoordig hebben deze kledingstuk ken de benaming boxershort, maar in het oude Indië was het gewoon een kat- tok. "Je gaat toch gewoon in dit ding!" "Zeker, als Europeaan in kattok op straat." "Niemand hoeft het te zien, je moet vroeg op pad gaan. Dan liggen alle Europeanen nog op bed." "Ja, eigenlijk wel een goed idee. Morgen vroeg, okee? Neem het horloge van je pa mee, dan weten we hoe laat het is." "Vijf uur ben ik present", beloofde Ventje. De volgende morgen in alle vroegte stond Nootje in de voortuin te wachten en warmde zich alvast op door op de plaats te looppassen. Ventje arriveerde op de fiets in normale kleding met gewone schoenen aan ter wijl Nootje barrevoets zou gaan daar hij ook nog geen ketsschoenen (tennis schoenen) had. "Loh, ga je zo in die kleren?" vroeg hij de pas gearriveerde. "Ja, waarom niet?" "Dat geeft toch teveel weerstand bij het lopen." "Maar ik hoef toch niet te lopen. Ik ben de trainer, ik ga op de fiets." "Boleh jij zeg, ik me rot lopen en jij lek ker op de fiets!" "Nah, wil je nog getraind worden of niet?" "Okee okee, hoe laat is het nu?" "Ongeveer vijf uur." "Waarom ongeveer, kijk dan op je hor loge!" "Ister niet, mijn pa wil niet hebben dat ik het gebruik voor deze flauwekul." "Ken je nagaan, train je voor de mini- marathon en dan wordt het flauwekul genoemd", merkte Nootje verontwaar digd op. "En hoe weten we nu hoe laat het is? Als we te laat terug komen zijn de mensen al wakker, verlegen ik immers!" "Wees maar niet bang, ik ben een mens van de natuur. Ik zie aan de stand van de zon hoe laat het is." "Maar d'r is nog helemaal geen zon!" "Hoeft niet, ik zie het aan het morgen rood." "Als je maar weet dat we op tijd terug moeten zijn, ja. Hoe lopen we?" vroeg hij na gestart te zijn. "We gaan dadelijk linksaf, door de Zeestraat dan over Gang Sempit en over de Postweg weer terug." Het tempo lag hoog. "Tempo drukken!" commandeerde de trainer. "Dadelijk mampoes jij." "Nee, ken makkelijk." Nootje bleef het tempo handhaven. "Soeda, dan moet je het zelf weten." Halverwege Gang Sempit, dat de halve afstand was van wat ze zouden afleggen, lag het tempo beduidend lager dan in het begin. Bij de Postweg aangekomen pedaleerde de trainer op z'n gemak voort, zacht voor zich heen fluitend naast wat toen wel een martelaar leek. Zo nu en dan stond deze even stil om op adem te komen. "Tempo tempo!" maande de trainer dan. "Eerst tempo drukken, nu tempo tempo! Wat wil je nou eigenlijk?" "Je had naar mij moeten luisteren, dan heb je nu adem over." Zuchtend en steunend werd de straat bereikt waar ook de thuishaven aan lag. "Eh Vent, nu moet ik echt het tempo drukken", merkte Nootje op. "Waarom nou weer?" "Kijk maar daar voor ons." Ventje keek op en vroeg toen: "Wie zijn dat eigenlijk? Dat lijken wel oom Pèh en tante Stien!" Het was inderdaad dit echtpaar die ze op de rug keken. "Wat moeten die nu zo vroeg op straat?" vroeg Ventje zich af. "Verdorie!", vloekte de atleet, "het is zondag. Ze zijn naar de vroegmis geweest. Helemaal vergeten dat het zondag is." Nootje en Ventje waren namelijk net de RK kerk gepasseerd. Ventje keek om in de richting van de kerk en adviseerde toen: "Toch maar het tempo iets verhogen." "Kan toch niet, die twee oudjes lopen zo langzaam dat ik ze dadelijk inhaal!" "Kijk maar even om, dan wil je wel har der lopen", voorspelde de trainer. 38

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 38