landen volgden want zonder speciaal
verdrag kon geen enkel land consuls
erkend krijgen in ons koloniale gebied.
Deze verdragen waren overwegend
gelijkluidend. Er konden alleen consuls
komen in de voor de openbare handel
opengestelde havens van onze koloniën.
De toegelaten consulaire missies hadden
geen enkel diplomatiek karakter. De
titularissen moesten worden gezien als
handelsagenten. De consuls waren
onderworpen aan de geldende burgerlij
ke en strafwetgeving. Consulaire archie
ven waren onschendbaar maar asiel
recht kon niet worden erkend. Consuls,
die geen Nederlander waren en geen
betrekking, beroep of handel uitoefen
den, konden worden vrijgesteld van
inkomstenbelasting en personele belas
ting. Diplomatieke aangelegenheden
moesten langs de gevestigde diplomatie
ke kanalen via de nationale hoofdsteden
worden behandeld. Slechts bij uitzonde
ring mochten deze door consuls bij de
koloniale autoriteiten worden aange
kaart. Een consulair wapenschild was
toegestaan, de nationale vlag was niet in
de verdragen vermeld.
Uit de stukken blijkt dat de koloniale
regering te Batavia geen vlaggen van
vreemde naties wenste te zien 'om de
verkeerde gevolgtrekkingen welke uit
zodanig feit vooral bij de inheemse
bevolking zou kunnen bestaan'. Terwijl
Batavia die vlaggen dus hoogst bedenke
lijk achtte, vond een Haags ambtenaar
op Buitenlandse Zaken dit niet en hij
schreef 'klets' in de marge van het stuk.
In de praktijk mochten vreemde consuls
op hun eigen nationale dag wel vlaggen,
maar niet bij een vlootbezoek. Vreemde
staatsburgers mochten nooit hun vlag
uitsteken. Uit alles blijkt dat de consuls
kort werden gehouden en dit duurde zo
tot 1942. Het bestaan van een Corps
Consulaire werd niet erkend en consuls
hadden geen recht op speciale eerbewij
zen. Toch traden zij als groep op, als op
hoogtijdagen de oudste hunner de land
voogd toesprak.
Problemen
Het is te begrijpen dat de strakke regle
mentering wel eens tot problemen leid
de. De Brit is eens terechtgewezen
omdat hij op verzoek van het bestuur
van Singapore met de sultan van Deli
was gaan praten. De Duitser had eens
geprotesteerd over een grenskwestie op
Nieuw-Guinea op verzoek van de gou
verneur van Papua maar dat had via Den
Haag geregeld moeten worden. Deze
zaken lagen niet meer op het gebied van
de economie maar van de politiek. Zo
was het ook in relaties met Aziatische
landen.
Nadat de toelating van consuls uit
Westerse landen was geregeld heeft de
Indische regering nog flink dwarsgelegen
toen Siam, Japan en China aan de beurt
kwamen in de jaren 1868, 1897 en 1910.
Zolang Nederland's belangen bij die sta
ten exclusief door Nederlands-lndië
werden behartigd, had dit verzet meer
succes dan na 1862. In dat jaar had de
minister van Buitenlandse Zaken in Den
Haag deze taak overgenomen. Indië was
bezorgd dat de Chinese consul in
Batavia protest zou aantekenen tegen
behandeling van Chinese koelies door
onze autoriteiten. Later was het voor de
autoriteiten een geruststelling te erva
ren dat deze zich in de eerste plaats
bezighielden met fondsenwerving bij de
Chinese gemeenschap ten bate van de
keizerlijke marine.
De Turkse consul in Batavia zorgde
voor problemen. Begin deze eeuw wei
gerde hij de reispapieren van Neder
lands-Indische Hajis voor hun bedevaart
naar Mekka te erkennen. Toen hierin
uiteindelijk was voorzien door een wet
telijke regeling van het Nederlands
Onderdaanschap vreesde de regering
dat de Turkse vertegenwoordigers zich
zouden ontpoppen als propagandisten
van het panislamisme. Van dit laatste is
overigens weinig gebleken.
In 1897 is een Turkse jongeman uitge
wezen, een protégé van de Sultan en als
consul uitgezonden. Hij kwam aan zon
der geld en benaderde toen inlandse
vorsten om fondsen te werven voor de
heilige oorlog van de Islam. Er bestond
echter een sterk vermoeden dat hij zijn
eigen zak aan het spekken was.
Ook met Perzië is er een probleem
geweest. De consul van dat land, een
Perzisch zakenman, werd als inlander
behandeld en moest in 1891 als alle
anderen deelnemen aan nachtwacht
dienst. Perzië vond dat hiermee het
wederzijds handels- en vriendschapsver
drag was geschonden. Het gouverne
ment wenste echter niet af te wijken
van de voorschriften voor Mohamme
danen en heidenen in het regeringsregle
ment. Wel werd de Perzische consul
wegens zijn hoge leeftijd van bedoelde
diensten vrijgesteld. Hierna was de
Perzische regering wel dankbaar maar
niet voldaan.
In 1945 is te Batavia opgericht de
Directie Verre Oosten (DIRVO) van
ons ministerie van Buitenlandse Zaken.
Deze was het aangewezen contact voor
buitenlandse consuls, die daar nu ook
politieke aangelegenheden konden
behandelen.
Ook in de West
In Suriname had het gouvernement in
1854 problemen met een buitenlandse
pottekijker. Het ging hier niet om een
consul maar om een Britse rechter,
toen daar geplaatst om toe te zien op de
lees verder op pag. 33
Het Consulaire Corps bij de opening van de zitting van de Volksraad in Batavia,
15 juni 1941. Voorste rij, tweede van rechts de consul van Zweden, verder (v.l.n.r.
de consuls van Japan, Amerika, Verenigd Koninkrijk, China, Polen en Frankrijk.
(foto Koninklijk Instituut voor de Tropen)
27