Door de Stichting Ex-Krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan (EKNJ) werd ik op de hoogte gebracht van een in Japan u itgegeven fotoboek over kampsituaties. De stichting verheugt zich over de uitgave in Japan en vindt het tijd worden dat de Japanse jeugd het oorlogsverleden van Nippon ook op de scholen voorgeschoteld moet krijgen en daarmee ver tolken ze de mening van vele mensen die de Japanse bezetting aan den lijve hebben ondervonden. Het rondschrijven van EKNJ heeft me doen terugkijken op mijn oorlogsverleden en terugkijkend ben ik, gaan schrijven. iHersenspinsels Deel I Hersenspinsels van een Indovidu Mijn eerste levensindrukken die een belangrijke rol hebben gespeeld in mijn verdere leven, komen uit een gelukkige jeugd in kleine kotta's op Java: Malang, Djember, Kediri, Madioen... Op dat geluk volgden levensindrukken die wei nig overeenkomst meer hadden met die gelukkige jeugd. Ik kreeg als krijgsgevan gene de indrukken te verwerken van kampen op Java en in Japan. De atoom bom op Nagasaki maakte een eind aan het krijgsgevangenleven met indrukken van dood en verderf op de puinhopen van de vermoorde stad en alsof dat nog niet voldoende was, kreeg de ex-krijgs gevangene ook nog de oorlogsindrukken aangeboden van een dienstplichtig soldaat gedurende de politionele acties tegen de voor onafhankelijkheid strij dende bevolking van het land waarin hij als ex-krijgsgevangene hoopte thuis te komen. Ik weet zelf heel goed wat er gedurende de Japanse bezetting en de nasleep ervan, om me heen gebeurde en het is jammer dat er geen enkele manier bestaat waarop ik anderen mijn ervarin gen kan doen ondergaan, omdat ze naar mijn mening alleen dan echt kunnen begrijpen wat ik bedoel met: de ontroe ring, die de levensindrukken uit het kamp en de revolutie stuk voor stuk bezitten, heeft de veerkracht opgeleverd die mij in staat stelde gelukkig te zijn met het leven zoals het zich aanbood na mijn demobilisatie in 1948, tot vandaag en wie weet hoe lang nog. Kan de vaststelling - gelukkig te zijn - dan niet op? Natuurlijk kan die op, maar dan is al zo lang van geluk genoten, dat - ik ben een gelukkig mens - geen correctie behoeft. Wat wel correctie behoeft is, na al die jaren, het veelvuldig gebruik van het woord ellende en superlatieven ervan in de kampverhalen en wel omdat het een misvatting is om te denken, dat de ont roering die opwelt bij de herinnering aan gebeurtenissen uit de Japanse bezet ting, bij de ellende hoort. Nee, de ont roering hoort niet bij de ellende, maar bij de waarden die uit de kampellende zijn voortgekomen, zoals saamhorigheid en vriendschap, die vol waren van ont ferming. Waarom steeds verhalen die vijandbeelden in stand houden en wraak zucht oproepen? Waarom geen verhalen die herinneren aan die saamhorigheid en die vriendschap? Frans Ronkes Agerbeek Frans, mijn slapie in kamer 3 van Fukuo- ka 14, was een stille jongen, lachte verle gen, was weinig spraakzaam en las de boeken die we in het kamp hadden zowat stuk. Hij droeg wat we vandaag de dag een ziekenfonds brilletje zouden noemen. Ik denk graag aan hem. We spraken niet, maar droomden met elkaar. Na de avondrijst kon hij met enkele woorden beelden oproepen die mij inzicht gaven in zijn leven vóór de oorlog en zijn verwachtingen erna. Ik had beslist meer woorden nodig, maar dat scheen hem niet te hinderen, inte gendeel, het verschil in verbaal vermo gen scheen hem aangenaam. Als ik zoals hij iets met enkele woorden probeerde af te doen, zei hij: "Vertel maar verder", alsof ik een aanmoediging nodig had om meer woorden te gebruiken. Toen ik kort geleden het boek 'Uit Insu- linde' van Ernst Haeckel in handen kreeg en de passages over het oerwoud van Tjibodas doornam, kwamen de verhalen van Frans over een vakantie op de hel lingen van de Gedeh in mijn herinnering. "Onze pondok lag in een bocht - helling op - halfverborgen - ontsproten uit de marygolds langs de weg". - "Elke mor gen na singkong reboes de berg op - alleen op de wereld met bomen - rasa- mala's - hoger zijn er niet - boomvarens - mooier zijn er niet - moeten zuinig zijn op Tjibodas." Ik kende het bestaan van de bergtuinen van Tjibodas niet totdat ik het boek van Ernst Haeckel las. Op 14 april 1944 was Frans het vieren vijftigste slachtoffer van de pneumococ die ons kamp gedurende de eerste win ter in Japan geteisterd heeft. Zijn dood heeft me een tijdlang beziggehouden. Ik heb een andere plaats in de kamer gezocht en tot aan de verwoesting van ons kamp door de atoombom op Nagasaki heb ik een versleten zakdoek van hem als een kostbaar kleinood voor nabestaanden in mijn kastje gehad. Jaren later heb ik een tekening gemaakt van een gang naar het crematorium en ik schreef erbij: "Ik wou dat ik geholpen had jou de Inasa-berg op te dragen. Niet als één van de velen die daar in het cre matorium aan de boeddhistische pries ter zijn afgedragen om te worden verast, maar als die ene bij wie ik thuis zou komen om ze te vertellen van jouw leven en sterven in Nagasaki. Maar er was geen thuiskomst zoals wij die ge dacht hadden. In Fukuoka 14 meenden jij en ik dat door het krijgsgevangen schap in velen van ons het instinct tot solidariteit was gewekt en wij hoopten daarvan de vruchten te plukken in een blijvende vrede. Helaas bleek al spoedig na de bevrijding dat er niets te oogsten viel. Wij, de overlevenden, bleven onder de wapenen en de solidariteit ging verlo ren aan het geweld dat van ons verlangd werd tegen de oorspronkelijke bewo ners van de tropen. Het huis waar we elkaar over vertelden was er niet meer. Misschien, heel misschien, zou het anders gelopen zijn als ik geholpen had jou de Inasa-berg op te dragen. Frans is niet de enige kampgenoot uit Fukuoka 14 waar ik, zij het met enige weemoed, graag aan denk. Gerard Brookman We stonden op een morgen bij het aan treden voor de dagelijkse mars van het kamp naar de scheepswerf in hetzelfde gelid en kwamen gedurende de mars met elkaar in gesprek. Niet zomaar een praatje maar echt een gesprek. Gerard was een jaar of tien ouder en had dus meer verantwoordelijkheden in bezet Indië achtergelaten dan ik, die zo van de schoolbanken in het krijgsgevangenkamp terecht kwam. Natuurlijk, er lagen drie maanden oorlog tussen de school en het kamp, maar die oorlog werd door mij zonder een schot te hebben gelost ver loren. Ik ben dan ook niet de oorlogs held geworden, die het kader mij in het vooruitzicht had gesteld gedurende de 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 28