De geschiedenis van de Indonesische
Archipel in jaartallen samengesteld door Charles Manders
deel 12
In deze aflevering worden achtereenvolgens behan
deld: het tijdperk na 1870, het zogenaamde koloniaal-
liberale tijdperk 1870-1901waarin particuliere
Europese ondernemingen opkomen, de Atjeh-oorlog
(1873-1904) en bet tijdperk van de 'ethischepolitiek'
dat werd ingeluid door de troonrede van 1901.
advies van Atjeh- en Islamkenner Snouck Hurgronje, deze
afwachtende politiek verlaten. Van Heutsz doorkruist het land
met mobiele colonnes en maakt een eind aan het verzet. In
1903 onderwerpen de sultan Toeangkoe Mohamed Dawot en
het invloedrijkste sagihoofd Panglima Polim zich. Omstreeks
1913 is de pacificatie voltooid. Incidenteel verzet vindt plaats in
1926-1927 (westkust), 1933 en 1935. De tocht van generaal
Van Daalen in 1904 naar de Gajo- en Alaslanden, brengt deze
streken onder Nederlands bestuur.
Na 1870
Ontwikkeling van grote particuliere cultuurondernemingen ten
gevolge van door de agrarische wet geopende mogelijkheden:
tabak (Vorstenlanden, Besoeki, Deli); rubber en palmolie
(Oostkust Sumatra); koffie, thee, suiker (Java); kina (West-
Java). Oprichting van proefstations voor de cultures, aanleg
van irrigatiewerken, uitbreiding van spoor-en tramwegnet op
Java. De moderne zeehaven van Tandjong Priok wordt aange
legd in 1877. Ook de mijnbouw wordt tot ontwikkeling ge
bracht door de Koninklijke Bataafsche Petroleum Maatschap
pij, en Billiton Maatschappij (tinwinning).
Families wier naam als pionier in de cultures van die tijd een
bekende klank hebben zijn: Kerkhoven (stichters van de kina-
en theecultuur), Van Polanen Petel, Hofland (Pamenoekan- en
Tjiasemlanden), Holle (thee-ondernemingen bij Garoet),
Bosscha (thee- en kinacultures, stichting van de sterrenwacht
bij Lembang), Michiels en Arnold (Michiels-Arnold landen) en
Birnie (tabakscultuur in Oost-Java). In Deli was de planter
Nienhuys in 1863 met de tabakscultuur begonnen.
1871
Tractaat met Engeland, waarbij Nederland afstand doet van
zijn bezittingen aan de kust van Guinea (het tegenwoordige
Ghana) en de vrije hand krijgt op Sumatra.
1873-1904
Atjeh-oorlog. Na talrijke moeilijkheden met dit rijk over o.a.
de veiligheid ter zee (door Nederland krachtens Tractaat van
Londen van 1824 gegarandeerd), vindt in 1873 de eerste expe
ditie plaats naar Atjeh, onder generaal Kohier; deze expeditie
mislukt. In 1874 is de tweede expeditie onder generaal Van
Swieten. Hierbij wordt de kraton in Kota Radja (Banda Aceh)
ingenomen. Generaal Van der Heijden verovert in 1878 Groot-
Atjeh (het eigenlijke sultansgebied in het noorden). Het civiel
bestuur wordt ingevoerd, waarna de strijd weer oplaait. Er
volgt een terugtrekking van de Nederlandse troepen achter de
zg. geconcentreerde linie rond Kota Radja (1884-1896). In de
binnenlanden blijven de volkshoofden (oelebalangs en Panglima
Sagi's) en godsdienstige leiders zich verzetten. Na het overlo
pen van de bondgenoot Toekoe Oema in 1896 wordt, op
1894
Na een verzoek van de Moslem bevolking van het eiland aan
de regering om hulp, heeft de Lombok-expeditie plaats. De
Moslem bevolking wordt door hun Hindoevorst onderdrukt.
Na hevige strijd brengt generaal Vetter de vorst Gde Ngoerah
Karangasem tot onderwerping.
Teuku Panglima Polim, Sri Moeda Peurkasa Mohamad
Daoed, lid van de sultansfamilie van Atjeh en tot zijn onder
werping in 1903 één van de voornaamste aanvoerders in de
Atjeh-oorlog. In 1904 werd hij door het Nederlands-Indische
gouvernement bevestigd in de erfelijke waardigheid van
Sagihoofd van de XXII Moekims, welke functie hij tot zijn
dood in 1940 bekleedde. Panglima Polim draagt het typische
hoofddeksel van de Oelebalangs, de Atjehse volkshoofden.
Zijn zoon en opvolger was begin 1942, kort voor de landing
van de Japanners op Sumatra, leider van een nieuw uitgebro
ken opstand tegen de Nederlanders.
30