OP UW GE/ONDHEID 7UI HERDENKEN door J.A. Stolk, huisarts Het was de dichter Brooke, die de vol gende versregels schreef: "If I should die, think only this of me" "That there's some corner of a foreign field" "That is forever England." Op alle plaatsen waar Indische jongens op het slagveld hebben gevochten en gesneuveld zijn, onder welk stukje aarde liggen zij dan begraven? Ik weet het niet. Nog steeds niet. Het wordt enkel ver warder. Het doet elke dag meer pijn. "Ma'af tjieh", zei de lange donkere man tegen mij, terwijl ik wat verbouwereerd naar de plas ijsthee keek, die via mijn hagelwitte lange broek zich aan mijn voeten vormde na de botsing van de man tegen het lage rotantafeltje. Het gebeurde in één van die vele kleine Chinese eetgelegenheden aan wat toen nog de 'Molenvliet' heette tegenover het KPM-logeergebouw te Djakarta. Ik was weer eens de Hollandse keuken van mijn KPM-onderkomen ontvlucht en zat samen met mijn zeer gewaardeerde Chinese passageklerk, de heer Giok, aan dat bewuste rotantafeltje. De ijsthee was ons reeds gebracht, de bahmoèh moest nog komen en dat laatste was voor mij een geluk bij een ongeluk. "Ma'af tjieh", herhaalde de man en stak mij de hand toe. Toen hij en zijn vrien den aan een tafel verderop waren gaan zitten, zei mijn tafelgenoot Giok: "Van de krant." Ik keek hem niet begrijpend aan. "Zij werken bij de krant", verduidelijkte Giok zich op sombere toon. Waarom die sombere toon weet ik niet. Toen niet en nu nog niet maar één ding was zeker, Giok kende iedereen van enig belang in het Djakarta van 1950. Die lange Indische man zou de journalist Jan Boon kunnen zijn geweest, hoewel ik hem bij latere ontmoetingen nooit 'tjieh' heb horen zeggen. Ik ken dat woord van mijn Indochinese vriendjes van de lagere school en later van het lyceum in Soerabaja en het zou zoveel betekenen als 'goede vriend'. Later dus zou ik de journalist Jan Boon nog een paar keer ontmoeten in het Djakarta van de jaren vijftig en met veel plezier zijn wekelijkse 'piekerans' lezen. Nu, daar bij die plas ijsthee, keek ik geïr riteerd en pissig naar het groepje 'Indische jongens' aan die andere tafel en ik voelde mij in die witte lange broek en stropdas op die gammele rotanstoel een volslagen idioot. Van alles en nog wat spookte door mijn hoofd. Over verlo ren tijd, vermoord gezinsleven, gedwon gen worden zo te leven, dat je onher kenbaar bent voor jezelf. Zo zat ik daar dus bij Teng Bok, een staflid van de Paketvaart, een vermomde, onherken baar voor mijzelf, ongelukkige katjong. Zo zou een verhaal van spijt over verlo ren kansen kunnen beginnen. Spijt dat er geen weergave kan zijn van die verhitte discussies tussen de koloniale Jannen en hun petjoh-kontjo's. Ooit iemand in plat Utrechts de les horen lezen hoe je nu eens goed moest bridgen en het ant woord daarop in onvervalst petjoh. Dat stukje koloniale geschiedenis is 'lost forever'. "So what!", zullen de geschied schrijvers van deze eeuw zeggen. 'Nothing lost and nothing gained' en dat nu is de kolossale leugen van al die geschiedschrijvers van onze koloniale geschiedenis. Alle geschiedenisverhalen zijn incompleet en daarom onbetrouw baar en dus zou die geschiedschrijverij best achterwege kunnen blijven. De hele koloniale geschiedenis laat zich vertellen in de discussie, tussen korporaal Charles de la Rive du Bretonnerie en Piet Hein Pot. Charles was een diep donkerbruine Indische jongen, klein en pezig, verre nazaat van een generaal van Napoleon Bonaparte, die na de slag bij Waterloo zich als sergeant van het koloniale leger inscheepte naar Java. Piet Hein was een kolossale reus uit spierballen geboet seerd met een enorme hoeveelheid rood haar op de vierkante kop.In die discussies, die gevoerd werden in plat Amsterdams en het petjoh van de djalan Sombong uit Krambangan, noemde Charles zijn opponent Piet Hein hard nekkig 'roodkapje', terwijl Charles aan gesproken werd als 'snow white'.Dat is koloniale geschiedenis. Een heel levende en levendige geschiedenis, een bloedige ook. Een geschiedenis over mensen en gemaakt door mensen en die koloniale geschiedenis zijn wij dus kwijt. Niets is er meer van over. Geen letter of het moeten die twee hoofdstukken zijn in het één na laatste deel van die veertien delen geschiedschrijverij over vijf jaar oorlog in deze paar tienduizend hecta ren kleigrond. Twee hoofdstukken kolo niale geschiedenis en over de verre oor log daar. Een bloedige en wrede oorlog over een gebied, zo groot als het Europa van de Noordzee tot aan de Oeral, dat ooit de trotse naam droeg van Nederlandsch-lndië. Om enig inzicht in onze koloniale histo rie te krijgen moeten de 'piekerans' van Tjalie Robinson gelezen worden. Welke blanda doet dat? Wie zal dat op de scholen introduceren? Wij zijn die histo rie. Wij, de Moessonlezers. Wij de Indo's, de halfbloeden, de zwartjes, de eeuwige bron voor het maken van bele digende grapjes. De kop van jut forever. Een minderheid dus. Maar wij weten wel beter. Wij waren toen en wij zijn nog steeds in onze geschiedenis, in onze pie kerans 'da-beste-van-da-alllemaalste'. De wereldoorlog, de Duitsers, de Japanners, de Bersiaptijd en het verleng stuk Holland met de welzijns- en maat schappelijke werkers, gooi maar in mijn pet. Wij hebben het allemaal overleefd en wij hebben het in ons uppie gedaan. Maar hoe vertel je dit alles aan je kinde ren en kleinkinderen? Vertel ze niet de heroïsche verhalen. Van veroveren en strijdend ten onder gaan. Waar heb je het over, zullen ze denken. Volgestopt met woorden en nog meer woorden. Democratie, vrijheid, gerechtigheid, gelijkheid voor zwart, blank en bruin. Een vrije pers, de kansarmen moeten betere kansen krijgen, de kansrijken die nen in te leveren. Praat daar maar eens tegen, ook al is de inhoud van je verhaal niet meer dan een historische verslagge ving van het Indië van vóór en tijdens en na de oorlog. Toch dienen zij, de kinde ren, te begrijpen dat zij de continuïteit zijn van onze historie en dat is een trot se en dappere geschiedenis, die geschre ven is door ons, door wij uit Indië met onze zorgen, ons verdriet, onze vreug de, onze moed en trouw en onze arbeid. Het zijn niet de marginale verschijnse len, de zaken er om heen, wat hen inte resseert, maar de essentie. Het is niet zo, het kan niet zo zijn, dat de kinderen dat moeten ontdekken, zelf uitvinden bij wijze van spreken, en het ons dan zeg gen. Het is aan ons om over die essentie 38

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 38