te vertellen en dat is dan meteen ook
het verband tussen dit verhaal over her
denken en bijvoorbeeld één van de vele
aspecten uit dat leven van ons, toen. In
een tijd dat velen van ons zijn opge
groeid zonder ooit een dokter gezien te
hebben. Waren de calamiteiten zo groot,
dat je op transport moest naar een zie
kenhuis, dan was dat meestal te laat en
ging je dood. De essentie van dat kolo
niale verleden is bijvoorbeeld het verhaal
over Broer.
'Broertje' noemde iedereen hem. Het
aangenomen kind van de hulpmachinist
van de thee-onderneming Garès. Ergens
tussen Bojolali en Salatiga, in elk geval
ver van een grote stad. Het gezin
bestond reeds uit twaalf personen. Pa en
Ma en tien kinderen, maar er was ook
nog een liefdevolle plaats voor Broertje,
het tengere, kleine joch, een anak-kolong
uit de tangsi van Bojolali. Doodziek was
Broertje. Hoge koorts, weggestopt
onder de dekens en een in-bleek gezicht
je op het hoofdkussen. Het joch was aan
het doodgaan. Broer was moribunde
zou ik nu zeggen. De dokter moet
komen zou je hier op dit ogenblik zeg
gen. Maar daar en in die tijd was de
beslissing hulp te halen een uiterst
belangrijke en zo moet dat ook in het
verhaal tot uiting komen. Dus, liet de
Oma van de kinderen van de buren van
het gezin van de hulpmachinist, de vrouw
van de kebon bij zich roepen. Oma gaf
deze vrouw de opdracht de doekoen van
de kampong te halen. "Dateng lekas,
lekas." Snel, hij moest heel snel komen.
Geruisloos en woordloos stond hij niet
veel later aan het ziekbed. Een kleine,
magere maar gespierde man met een
typisch geknoopte hoofddoek, een korte
sarong en een kort jasje zonder mouwen
over het blote bovenlijf. De anderen aan
het ziekbed deden, zonder dat er iets
over gezegd was, een stap terug.
De man rukte de dekens weg van
Broertje, trok zijn kleren uit en droeg
het kind naar buiten. Aan de moeder van
de jongen vroeg de doekoen een glas
water. Alleen de moeder van de jongen
mocht het water halen en het aanreiken.
De man nam een flinke slok water en
spoog toen het water over het kind en
nogmaals deed hij dat en nogmaals en
alsmaar prevelde hij wat. Broertje moest
drinken, veel drinken en Broertje moest
zonder kleren in bed gelegd worden en
niet meer dan een laken mocht er over
hem heen gelegd worden.
"BTsoh boleh kloear", zei de man en even
geruisloos als hij gekomen was, ver
dween hij. Morgen mocht Broertje naar
buiten en dat gebeurde ook, hij was
weer beter, wilde weer eten en hij liet
zich de verwennerij lekker aanleunen.
Dit zijn de verhalen, die iets te zeggen
hebben. Iets van
een koloniale
geschiedenis
wordt zo ver
teld. Deze kleine
geschiedenissen
staan aan de
basis van wat
later glorie zou
worden en weer
later zou leiden
tot ondergang.
Maar zonder die
'kleine verhalen'
bestaat er geen
koloniale
geschiedenis en
aangezien die
kleine verhalen
niet of nauwe
lijks worden ver
teld kennen wij
dus zo'n geschie
denis niet.
Helemaal geen
geschiedenis
kennen wij,
althans wij leren
het onze kinde
ren niet, wij ver
tellen geen verhalen meer. Maar waartoe
zou bijvoorbeeld het verhaal van 'Bartje'
of de continuing story van 'Merijntje
Gijzen' meer kunnen aanzetten dan wat
vage gevoelens over ideologieën, die te
maken hebben met rijk en arm. Een aan
zet tot glorie en ondergang? Geenszins!
Niet dat soort kleine verhalen en trou
wens de boeren zullen daar wat scham
per over lachen, over glorie en onder
gang. Het verhaal over 'Broertje van de
hulpmachinist' heeft de romantiek van
het wilde, het gevaarlijke, het ongeken
de, de durf van de pioniers en dit ligt aan
de basis van wat tenslotte werd het
groot imperium van Nederlandsch Oost-
Indië.
Niets hebben ze daar van geweten. De
bewoners van dit land van vuile koude
regen, van overschoenen en kleffe mod
der, van dit doorsijpeld stukske grond -
het zijn de woorden van de Genestet,
niet die van mij - zij wilden het niet
weten en dus is er niets, helemaal niets,
geen verhalen, geen geschiedenis. Men
wordt nu 'voorgelicht' door het verhaal
'Oeroeg' in technicolor. Terwijl het ver
haal van Broertje ook nog deze rijkdom
kent dat datgene wat die doekoen deed
ook door de artsen van vandaag gedaan
zou worden bij een jong kind met een
levensbedreigende koortsstuip.
Afkoelen, hoe dan ook, sederen en veel
vocht toedienen. Dat sederen, 'iets'
geven dus om een volgende stuip te
voorkomen, dat weet ik niet hoe dat
toen gebeurde, maar elke doekoen heeft
altijd een (soort) kruidenbuiltje bij zich
en dus zal het wel daarmee gebeuren
denk ik.
Vertel je zo'n verhaal kom dan niet
direct met terzake doende uitleg of een
quasi wetenschappelijke, dat is plat
Westers, bijna onwelvoegelijk en het
slaat elk geloof dood. Hou het op 'bijna
niet te geloven' en misschien is het wel
zo: Oosters)?), anders)!),
bijna een sprookje. Anders gezegd, een
pot met gier is nodig om een bloemen
tuin te laten bloeien, maar zie en ruik
alleen maar aan de bloemen. Oorzaak en
gevolg laat maar zitten. Zo moet er gere
deneerd kunnen worden. Een enkele
keer.
Waarmee ik maar wil zeggen en ik zeg
het nogmaals, u heeft het allemaal over
leefd, die verre oorlog. U heeft van een
kapot gemaakt bestaan en gezinsleven in
dat verre land, nu hier een nieuw leven,
een ander leven, misschien wel een
beter leven opgebouwd. Ondanks de
dames en heren van Welzijn en
Volksgezondheid of hoe dat allemaal
heten mag. Ondanks het heimwee.
Ondanks het verdriet en de wetenschap
alles, echt alles verloren te hebben. Zo
zijn wij dus toch 'da-beste-van-da-alle-
maalste'. Zo is dat!
Herdenken, ja zeker, maar ook weten
wie je bent, ook dat moet nooit verge
ten worden.
39