De cuCturde erfenis Gun door René Wassing deel 5 (slot) Palembang is vooral bekend geworden door zijn grote verscheidenheid aan weelderige siervoorwerpen waarmee zowel het hof als de aristocratische fa milies zich omringden als statussymbool van hun rijkdom en macht. Deze tradi tie, die tijdens het sultanaat tot grote bloei was gekomen, heeft een eigen, zelfstandige ontwikkeling doorgemaakt. Al mogen wij wel aannemen, dat oudere elementen uit de Sriwijaya tijd en de daarop volgende periode van hindoe- javaanse invloed en contacten met Demak, in de latere kunstuitingen heb ben doorgewerkt. Verder zijn er naast sterke Chinese impulsen ook sporen van verwantschap te bespeuren met de ommelanden van Palembang en zelfs met de culturen van Lampong, Minang- kabau, Jambi en Bangka. De harmoni sche samenvloeiing van al deze hete rogene elementen heeft op den duur geleid tot een autochtone kunstvorm met specifiek eigen karakter, die wij zonder moeite als Palembangse kunst herkennen. Voor zover mij bekend is echter nog nooit een overzichtelijke studie over de cultuurhistorische samenhang van de Palembangse kunstas pecten verschenen. Misschien was de tijd er toen nog niet rijp voor. Misschien wordt het ooit nog eens een idee voor een pittig proefschrift. Je weet maar nooit! Vooralsnog blijven wij aangewe zen op schaarse fragmentarische gege vens uit oudere publikaties, die nog steeds als gezaghebbend gelden, ook al is er sindsdien wel het een en ander veranderd. Een breekpunt in de geschiedenis vormt de afschaffing van het sultanaat in 1825. De sociale structuur veranderde radi caal en daarmee ook de voedingsbodem waarop de traditionele kunstvormen konden gedijen. Geleidelijk aan trad een periode van verval in. De vraag slonk en daarmee ook het aanbod. Wat nog aan traditionele inventaris in de familiehui zen aanwezig was, werd zuinig bewaard. En wat door de tand des tijds was ver gaan - zoals bijvoorbeeld architectuur onderdelen -, of onbruikbaar was geworden, werd weggegooid en meestal niet vervangen. Dat door dit alles de overgeleverde ambachtelijke vaardigheid en daarmee samenhangende gespeciali seerde kennis en ervaring voorgoed ver loren dreigden te gaan, is duidelijk. Maar wie had hier buiten de eigen besloten samenleving weet van? Feitelijk is de kunst van Palembang pas heel laat door de buitenwereld 'ont- Boven: Houten grafpaneel uit ca. 1628. Onder: Sierpaneel uit de kraton dekt'. Dit gebeurde in 1921, toen in Bandoeng op het Congres van het Java Instituut een tentoonstelling van Indone sisch houtsnijwerk werd gehouden, waar voor het eerst ook Palembang was vertegenwoordigd. Deze inzending, die deel uitmaakte van een grotere collectie Palembang kunst van de bestuursambte naar C.J. Batenburg, bleek niet minder dan een openbaring. Zoiets moois had men nog nooit gezien. Hier moest een veel grotere bekendheid aan gegeven worden. Reeds in 1922-1923 werd in Amsterdam de volledige verzameling van de heer Batenburg tentoongesteld. En hiermee was in één klap de faam van het culturele erfgoed van Palembang buiten de eigen grenzen voorgoed gevestigd. In de crisisjaren gebeurde het wel, dat adellijke families uit geldnood of anders zins hun kostbare voorwerpen verkoch ten, waaronder onvervangbare krissen met ivoren greep, sirihstellen met zilve ren toebehoren, pronkmeubels, goud draadweefsels en sieraden. Uit deze tijd stamt ook de unieke, ter plaatse aange kochte collectie Palembang kunst van Ir. J.H. Beltman, die zich nu in het Museum Nusantara in Delft bevindt. Palembangers uit het gewone volk, die door de handel rijk waren geworden, begonnen nu in hun uiterlijk vertoon de aristocratische levenswijze te imiteren. Zo werden op bestelling oude meubels in gewijzigde vorm gekopieerd en aan de veranderde smaak aangepast. Ook het lakwerk, dat zich gemakkelijk leende tot de verfraaiing van volkse gebruiksvoor werpen van hout en vlechtwerk, kreeg een nieuwe impuls. De traditie van het goud- en zilverwerk, de wapensmeed kunst en vervaardiging van zijden ikats stierf echter een langzame dood. En nu, 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 8