GEIEZEN. De Indologen Tegen het einde van de 16e eeuw ver schenen de Hollanders voor het eerst in de Indonesische archipel. Ruim twee eeuwen later, in de 19e eeuw werd voor het eerst ernst gemaakt met een oplei ding voor bestuursambtenaren. Erg voortvarend ging men dus niet van start met een opleiding voor ambtenaren in Indië. De late belangstelling voor het koloniale bestuur is een weerspiegeling van de mentaliteit van de VOC. Het was de Compagniesdienaren - een enkele predi kant uitgezonderd - te doen om geld, niet kennis. Het personeelsbeleid was een janboel; een ieder met de juiste rela ties kon zich gemakkelijk een plaatsje onder de tropenzon verschaffen. Aangezien een acceptabele bezoldiging voor VOC-dienaren ontbrak, werd de deur wijd open gezet voor zakkenvullers, fortuinzoekers en andere koloniale zwendelaars. De VOC liet deze misstan den, zolang haar belangen niet werden geschaad, bestaan. Pas na het Engelse intermezzo (181 I - 1816) begon men serieus te piekeren over het opzetten van een bestuursop- leiding voor ambtenaren in Indië. Want hoe een land te besturen als je de taal, gewoonten en geschiedenis van haar inwoners niet kent? Sinds 1815 hadden ook de gouverneurs-generaal expliciet tot taak de inlandse bevolking te be schermen tegen willekeur -van wie dan ook. In 1825 werden de eerste plannen gelan ceerd voor een Indische ambtenarenop- leiding. Gouverneur-Generaal J.C. Baud dacht daarbij vooral aan de vorming van een keurkorps van Nederlandse beamb ten, in Europa geboren en opgevoed, en vanzelfsprekend gerecruteerd uit de 'betere kringen'. De Java-oorlog (1825- 1830), die de schatkist handenvol geld kostte, gooide echter roet in het eten. Vreemd genoeg heeft deze oorlog de plannenmakerij juist vertraagd in plaats van versneld. Bewees de oorlog nu juist niet dat er wel het nodige te verbeteren viel aan de verhouding tussen de Neder landers en de inheemse bevolking Op den duur was een opleiding voor Indische ambtenaren natuurlijk onvermij delijk. Naarmate het contact tussen Nederlanders en de inheemsen met de invoering van het cultuurstelsel toenam, groeide immers ook de behoefte aan een deugdelijk bestuursapparaat. Voor Indo-Europeanen was geen plaats in de hogere bestuursfuncties en dus ook niet bij de opleiding hiervoor. Het moest vooral een onderonsje blijven van volbloed, in Nederland geboren en geto gen kandidaten. De inlandse hoofden van hoge geboorte, zo luidde de gangbare wijsheid in die tijd, werden immers niet graag op de vingers gekeken door 'men- schen van gemengd bloed en onechte geboorte', dat wil zeggen kinderen van Europese vaders en Indonesische moe ders. Indo-Europeanen konden bij de Javaanse hoofden geen gezag en respect afdwingen. In 1854 verdween bij wet het onderscheid tussen Nederlanders en Indo-Europeanen. Tenminste op papier. Raciale vooroordelen bleven een rol spelen. Reserves om Indo-Europeanen op hogere posten te benoemen namen wel af, maar verdwenen nooit helemaal. Ondanks de wettelijke gelijkstelling van totok-Nederlanders en Indo- Europeanen, bleef de samenleving in Nederlands-lndië, een kaste-samenle- ving, waarbij de kaste hoger naarmate de huidskleur blanker was. Dat het opzetten van een deugdelijke scholing voor ambtenaren geen luxe was werd nog eens onderstreept door de gebeurtenissen in Benkoelen in 1833. De assistent-resident aldaar wist in korte tijd de Sumatraanse hoofden en de be volking op de kast te jagen. Een opstand brak uit, waarbij de assistent-resident als eerste een kopje kleiner werd gemaakt. In 1843 ging aan de Koninklijke Acade mie in Delft een middelbare opleiding tot Indisch ambtenaar van start. Dat de opleiding in Nederland zou plaats vinden sprak vanzelf. Alleen zo konden Neder landse bestuursambtenaren Westerse normen en waarden overbrengen aan de kolonie en werd voorkomen dat 's-lands ambtenaren in den vreemde hun moe derland alleen maar van horen zeggen zouden kennen. Bovendien bestond de vrees dat in Indië een onpartijdige keuze van kandidaten geen haalbare kaart zou zijn. In Bataviase kringen kende iedereen immers iedereen. Het accent van de Delftse scholing lag op taalstudie - met name Javaans en Maleis. Door niet de taal van het land te beheersen werden de inlanders op onaangename wijze herinnerd aan hun overheersing, wist men. De Delftse opleiding was schools en weinig gericht op de praktijk. Het peil van de afgestu deerde kandidaat-ambtenaren was dan ook niet om over naar huis te schrijven. Op de vraag; Welke stad, door de Portugezen veroverd op de Maleiers, en vervolgens door hen aan de Hollanders verloren, ligt tegenover Atjeh kreeg een lid van de examencommissie als ant woord: 'Lissabon, professor'. Geen wonder dat de door de wol ge verfde ambtenaren in Indië geen goed woord overhadden voor deze nieuwlich ters. "Java gaat op de flesch", verzuchtte één van hen, "'t Zijn immers allemaal heertjes, volgestampt met nutteloze ken nis en geleerdheid, die tot niets leidt'. De opleiding tot Indisch ambtenaar aan de Koninklijke Academie werd in 1864 opgeheven, om plaats te maken voor een nieuwe opleiding in zowel Delft als Leiden. In 1902 werd de opleiding ver bonden aan de Leidse universiteit, in 1922 kreeg zij de universitaire status. Drie jaar later kwam er zelfs een univer sitaire opleiding in Utrecht bij. Dit was een reactie op het in ogen van velen te vooruitstrevende onderwijs in Leiden. Zo liet het verenigingsblad van Indone sische studenten aldaar, 'Indonesia Merdeka' weinig ruimte voor twijfel. Leiden had op haar beurt niet veel op met deze door het Indische bedrijfsleven gefinancierde samenzwering. Smalend sprak men in Leiden van 'de suiker-en- olie faculteit'. Dat een verzwaring van de opleiding - van middelbaar naar hoger en van hoger naar universitair onderwijs - nodig werd lag voor de hand. Er werd nogal wat gevraagd van de Indische ambtenaar. In vergelijking met zijn Nederlandse collega bezat hij niet alleen een grotere zelfstan digheid, maar ook veel ruimere bevoegd heden. Een scholing gebaseerd op veel weterij en boekenwijsheid alleen kon nooit toereikend zijn. Het kwam veeleer aan op persoonlijkheid, tact en diploma tie. De Indische ambtenaar was in feite een manusje van alles; hij was bestuur der, politiechef, rechter, diplomaat, wet gever, belastinginner, arts, landbouwkun dige en bouwkundige tegelijk. Bovendien waren er nauwelijks controlerende instanties die hem tegenwicht boden. In 'De Indologen. Ambtenaren voor de Oost, 1825-1950', gaat de Leidse hoogle raar geschiedenis C. Fasseur zeer gede tailleerd in op de vele ambtelijke ideeën, plannen, adviezen, nota's en discussies die vooraf gingen aan de geboorte van de verschillende opleidingen voor Indische ambtenaren. Uitgebreid wordt stil gestaan bij docenten en studenten, vakkenpakketten en examens en de touwtrekkerij tussen de rivaliserende onderwijzers en instellingen. Fasseur geeft daarmee een volledig overzicht van anderhalve eeuw ambtenarenonderwijs voor Indië. Mark Loderichs De Indologen, Ambtenaren voor de Oost 1825-1950 door C. Fasseur 552 pag - paperback - prijs f 49,90 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 8