Passiflora - Markisah - Passiebloem
Passiebloemachtigen Passifloraceae
De naam Passiflora is afgeleid uit het
Latijn. Patior=lijden en flos=bloem.
Deze vrij grote familie, waarin de Passie
bloem zelf met 450 soorten is vertegen
woordigd, is bijna geheel afkomstig uit
Zuid-Amerika. Nu komen passiebloe
men overal in de wereld voor. Deze
klimplanten worden gekweekt voor de
vruchten 55 soorten) en voor de
mooie bloemen 20 soorten). Wilde
soorten komen o.a. voor in Brazilië en
Peru, waar ze langs wegen, in struiken,
op braakliggend terrein en in het oer
woud groeien. Zelfs op het strand
komen ze voor.
In Brazilië wordt de plant Maracuja ge
noemd. In de Filippijnen heet ze Kasa-
florra of Parola, in Sri Lanka Rata Pahul
en in Spanje draagt ze de naam Grana-
dilla; deze laatste naam betekent kleine
granaatappel. De vruchten van een
bepaalde soort lijken enigszins op gra
naatappels. In Indonesië kent men haar
als Markisah.
Heel lang geleden zijn de passiebloemen
op Java ingevoerd. In de loop der jaren
zijn ze over heel Indonesië verspreid.
Deze klimplanten doen het vooral goed
in bergachtige streken. Ze worden tegen
het eind van het droge seizoen op de
pasar (markt) verkocht.
Zo groeit in Indonesië langs en in het
rijstveld een hele kleine passiebloem, de
Passiflora Foetida (=stinkend). Ze wordt
Buah Tikus (=muisvrucht) genoemd. Op
Java kennen ze haar ook onder de naam
Kacêprok en Ceplukan blungsun. De
Sundanezen noemen de plant Permot
rajutan. Dit uit Zuid-Amerika afkomstige
plantje draagt het gehele jaar heel kleine
bloempjes, zoals alle passiebloemsoor
ten met hetzelfde karakteristieke uiter
lijk. De bloempjes gaan in de ochtend
open en sluiten zich in de namiddag,
waarna ze verwelken. De jonge drietalli-
ge blaadjes worden op West-Java als
groenten gegeten, terwijl de plant ver
moedelijk vergiftig is voor vee.
In de Filippijnen gebruikt men de planten
als bodembedekker op cocosplantages,
deels om het gras in toom te houden en
deels om de erosie tegen te gaan. In
Papua-Nieuw-Guinea wordt ze tussen
de zoete aardappelen geplant, eveneens
om het gras in te tomen. De plantjes
krijgen bolle besjes die ingesloten zitten
in een omhulsel. Ze zijn 15 tot 20 mm
bij 12 mm. Ze zijn broos en glimmend
Takje met bloem en vrucht van de
Passiflora Foetida (=stinkend). Buah
Tikus (=muisvrucht)
oranje. De donkerbruine zaadjes zijn be
dekt met een zoetzuur glanzend wit of
doorzichtig laagje, dat lekker ruikt.
Jonge besjes bevatten blauwzuur, een
sterk vergif. Het zaadrokje is eetbaar en
vogels zorgen voor de verspreiden van
het zaad. Van het blad wordt een aftrek
sel met suiker gemaakt tegen verkoud
heid.
Een bekende kamer- en tuinplant is de
Passiflora Caerulea (=hemelsblauw). In
de kamer heeft ze veel frisse lucht
nodig, 's zomers veel water en om de
twee weken mest. In de winter neemt
ze genoegen met een temperatuur van
10°-15°C. Voor een rijke bloei moet ze
in een kleine pot staan.
In de tuin kan deze snelgroeiende klim
mer tegen een warme muur groeien,
zonnig en beschut. De hele zomer tot in
oktober tooit ze zich met vele grote
bloemen. Ze kan tientallen langwerpige
oranje vruchten dragen. In de winter
kan ze sterk invriezen, zelfs tot boven
de grond. Maar uit de onbeschadigde
wortels komen in het voorjaar nieuwe
scheuten. De klimmende stengels heb
ben kurketrekkerachtige hechtranken
waarmee ze zich aan gaas- of hekwerk
vasthecht. Bij het ouder worden ver
houten de stengels. Het donkergroene
handnervige blad is zevendelig en onge
veer 15 bij 8 cm groot. De korte steel is
aan de basis omgeven door een schut
blad. Het blad, de bloemen en de hecht-
rank zitten bij elkaar op regelmatige af
standen - ongeveer 8 cm - aan de plant.
De 10 cm grote bloem komt uit de
bladoksel. Ze geuren zwakjes en zijn
tweeslachtig. Dat wil zeggen dat de
mannelijke (meeldraden) en de vrouwe
lijke (stamper) geslachtsdelen aan één
bloem zitten. De bloem heeft drie
Passiflora Caernulea in de tuin