Op een etaqertoninq
in Bandoenq
druk zijn.
De binnen
plaats lag
geklemd tus
sen een
grote loods
en de ach
terkant van
de zaak; het
huis en de
keuken kwa
men er ook
op uit.
Tegen een
muurtje was
in een hoek
een flink
stuk met kippengaas afgerasterd, dat was
het domein, met alles erop en eraan, van
Kees de aap, een heel gewone ketèh.
Aan de andere kant, hoger in de lucht,
was de plaats voor Lorre. Een witte, geel
gekuifde papegaai. En dan waren daar
Jimmie en Pluto, twee terriers, maar die
waren de meeste tijd binnen. Er waren
wel eens, wat lawaai betreft, van die
hoogtepunten. Als de honden begonnen
te blaffen, begon Kees te krijsen en ram
melen aan zijn kooi en Lorre kwam daar
weer bovenuit. Niet normaal.
Iets ontroerends kan ik over het dieren-
spul niet vertellen, de honden waren van
mijn moeder, zij zou er wel over hebben
kunnen vertellen. Pluto was een aardige
hond, maar Jimmie was een chagrijn, hij
had het aan zijn hart en af en toe zeeg hij
in elkaar. Moeder was er dan vlug bij en
op haar commando moesten wij dan
vliegen en rennen, de één moest komen
met zwarte koffie, de andere met de pil
letjes, en na
verloop van
tijd kwam hij
weer bij.
Het werkte
wel eens op
onze lach
spieren,
maar dat
durfden wij
niet te laten
merken,
want mijn
moeder was
zeer begaan
met het lot
van Jimmie.
heel jong en speels was.
Mijn moeder met haar schoonzusje en de terrier Pluto, op een zon
dagmorgen aan het wandelen.
kreeg hij niet genoeg aandacht, dan zat
hij vlak tegen het raster aan met een arm
ver naar buiten hangend, zogenaamd lief
vragend om attentie en als je dan dichtbij
kwam, trok hij heel venijnig aan je haar,
hele plukken had hij soms in zijn pootje.
Af en toe zag hij kans om uit te breken.
Op een middag zaten wij om vier uur in
de eetkamer rond de grote tafel die
geheel gedekt was voor de thee, toen
opeens Kees de aap verscheen. We sto
ven verschrikt op. Kees belandde met
een sprong midden op de tafel, keek
eens triomfantelijk, eerst naar ons, toen
naar alles wat op tafel stond, deed een
graai in de suikerpot en schudde die
eens flink heen en weer, nam een bek
vol suiker en rende snel de trappen op
en binnen een mum van tijd zat hij op
het dak. Het duurde wel een poosje
voordat hij uitgedold was en zich liet
vangen.
Met de honden moesten we geregeld
wandelen. Een opgave voor ons, alleen
mijn moeder vond het leuk, maar die
had door de drukke zaak, weinig tijd er
voor. De honden moesten aangelijnd zijn
en bij periodes gemuilkorfd. Cees, mijn
toen toekomstige echtgenoot, kreeg
eens opdracht met Jimmie en Pluto te
gaan wandelen. Maar dat ging niet
goed, want de één wilde naar rechts en
de ander naar links, de lijnen raakten in
elkaar en om hem heen verstrikt en hij
ging onderuit. Stel je het even voor, op
die drukke Bragaweg. Voor de omstan
ders was dat wel lachen en gelukkig
moest hij er later ook om lachen. Maar
eenmaal thuis zei hij tegen mijn moeder:
"Ik ga van m'n leven niet meer met die
rothonden uit." Cees kon wel goed met
Kees opschieten.
ELS STEUR-SCHUL
Kees de aap,
had echte
apenstreken,
ledereen in Indië had huisdieren. Al uit
mijn jongste jaren herinner ik me Fedor,
een herdershond, eerst speels en jong
en later groot, mooi, waardig en waak
zaam. Iets bijzonders over hem vertellen
kan ik niet. Fedor was er gewoon, lag
veelal naast mijn moeders stoel. Bij een
vriendinnetje thuis hadden ze een tackel,
Pluto, dat was een echte druktemaker,
kefferig, niet te vergelijken met de waar
dige Fedor. Dat vriendinnetje woonde bij
ons in de buurt, in een doodlopende
straat. Aan het einde van die straat, iets
in de laagte had je een kleine kampong.
Via een pad dat door die kampong liep,
kon je weer op de grote weg komen.
Natuurlijk kon je ook langs de openbare
weg bij die grote weg komen, maar het
pad door de kampong was korter. Mijn
vriendinnetje's moeder nam iedere dag
die korte doorsteek. Pluto liep dan tot
aan de kampong met haar mee, dan
werd hij teruggestuurd, maar voordat hij
dat deed kefte hij haar langdurig na.
Tijdens die doorsteek kreeg de moeder
gezelschap van de daar wonende kinder
tjes. Zodra Pluto ophield met keffen
kwamen ze aan en vergezelden haar,
vrolijk kwebbelend, tot aan de grote
weg. Ze had dikwijls of altijd snoepjes bij
zich, zie je. Bij de grote weg werden die
kindertjes dan weer naar huis gestuurd.
Het laatste huis in Indie waar ik in heb
gewoond, lag in het centrum, echt in het
hartje van de stad Bandoeng. Mijn
ouders hadden een zaak en daar woon
den we naast/boven. Het was een etage
woning, een zeldzaamheid in Indie. Er
was geen tuin bij, wel een binnenplaats,
niet eens zo groot, maar het kon er heel
Mijn broers en ik met Fedor die toen nog
48