■Ik knal' N Tjok maakte op een fuif in de Stadstuin in Soerabaja voor het eerst kennis met Lies en werd op slag verliefd op haar. Op alles, haar prachtige krullen, haar mooie ogen en mond en haar aanbidde lijke figuurtje. En haar vrolijkheid. Nu kan liefde wel blind zijn, maar doof beslist niet. Tjok luisterde verrukt naar Lies' vrolijke gebabbel, haar mond stond zelfs onder het dansen amper stil, haar stem overstemde zelfs de dansmuziek. Dat was iets wat je tegenwoordig niet meer kunt zeggen! Kortom Tjok was stapelverliefd en drie maanden later trouwden zij. Tjok werkte op een machinefabriek en na het oorver dovende BENG! BENG! BENG! DOENGBENG! de hele dag door, klonk het gebabbel van Lies hem als muziek in de oren al kon hij haar nieuwsberichten soms niet helemaal volgen. "Weet je schat dat de hond van onze overbuur overreden is? Kassian ja, door Jan die achteruit de garage uitreed zon der te zien dat die hond daar lag. Je kent Jan toch wel, de man van Milly, de pleegdochter van mevrouw Benjamins. Weet je wie mevrouw Benjamins is? Masak ben je vergeten? De vrouw van mijnheer Karei die ons destijds heeft geholpen met het dak van de garage, ben je al vergeten? Zijn zoon zit bij de Marine in Nieuw -Guinea, mijnheer Karei had eigenlijk gewild dat hij ingeni eur werd, maar soedah. Als de zoon terugkomt uit Nieuw-Guinea gaat hij trouwen met Annet, die "Was het die zwarte hond?" onderbrak Tjok zijn vrouw. Lies keek hem verbaasd aan. "Hond, welke zwarte hond? Hoe toch Tjok, je hoort wel, maar je luistert niet weet je schat. Ajo, eerst eten maar, ik heb vandaag goedek gemaakt!" Ze kon heerlijk koken die Lies, echt, hij bofte met haar! Toen de oorlog uitbrak hadden ze drie zoons, de jongste was net een jaar. Toen Tjok na drie-en-een-half jaar terug kwam van de Birmaspoorweg was hij stokdoof. Zo doof als een kwartel. En dat was niet eens de schuld van de r o t- Jappen, maar van de geallieerden. Een week voor de bevrijding bombardeerden ze een munitie-depot waar Tjok juist in de buurt corvee had. Hij sloeg tegen de grond, BLADARRRÜ Hij was niet gewond, hij had geen pijn, maar hij dacht "nu ben ik dood", want het was doodstil. Hij zag Japanners rennen, hij zag aan hun monden dat ze schreeuwden, maar hij hoorde niets. Hij zag trucks wegrijden maar hij hoorde niets. Een Jap kwam naar hem toe, Tjok zag aan het vertrek ken van zijn mond dat hij iets tegen hem brulde, maar hij hoorde niets. Tjok maakte een gebaar naar zijn oren om te beduiden dat hij niets kon verstaan. Hij werd naar de kampdokter gestuurd en daar kreeg hij te 'horen' - op een stukje papier geschreven natuurlijk - dat zijn trommelvliezen waarschijnlijk waren gescheurd. Maar misschien was het iets anders, iets tijdelijks. De oorspecialist in Singapore consta teerde dat het een dichtgeklapte buis van Eustachius was en iets met een gehoorbeentje. Het kon misschien wel goedkomen, maar opereren, voorlopig niet. En zo kreeg Lies haar Tjok doof, maar verder wel heelhuids, terug. Met de kinderen ging het ook goed, wat wil je als oorlogsslachtoffer nog meer, ja toch? Het was voor Tjok toch wel wennen aan de stilte en aan de dingen om hem heen die geen geluid meer voortbrachten. Geen kinderstemmen, geen dierengelui den, geen muziek, geen nieuwsberichten. Soms verbeeldde hij zich geluid te horen, maar zijn verbeelding was sterker dan de realiteit. Als hij naar de bewegende lip pen van Lies keek, kon hij haar stem horen, maar wat ze zei ontging hem, hij moest nog leren liplezen. Raden wat Lies zei, leidde tot misverstanden. Nu was het zo dat hij luisterde, maar niet hoor d e. Ook Tjok en Lies repatrieerden. In Nederland kreeg Tjok een baan waar zijn doofheid geen ernstig bezwaar vormde. Hij was tevreden met het leven hier, de kinderen werden groot, stu deerden en kregen een goede baan, trouwden en voor ze het beseften waren Lies en Tjok opa en oma van vijf tjoetjoeks. Wat vloog de tijd en wat had den ze toch geboft met alles. Dat hij doof was, nou ja... Tjok had een gehoor apparaat, in de bovenzak van zijn over hemd wel te verstaan. Hij verkoos de wereld van stilte zónder apparaat boven het gezoem, gepiep, geruis, gebrom in zijn oren mét apparaat. Er klopte iets niet in die kop van hem, de specialisten kwamen telkens met een andere diagno se. "Soedah dokter, laat maar", had Tjok bij het laatste onderzoek gezegd, "ik ben al gewoon!" Het was alweer Oudjaar. Het 39e Oude Jaar in Nederland. Dit waren de dagen dat elk Indisch huis in Nederland weer Indisch werd op een bepaalde manier. De lucht van kruidnagel overheerste. De spekkoek, het Zwartzuur in de grote pan op het fornuis. De stukken eend en kip die al anderhalve dag doortrokken werden in de saus van wijn en specerij en. De zoete geur van colombijntjes die Lies traditiegetrouw ieder jaar weer bakte. En straks dan de lucht van vuur werk dat Tjok niet kon hóren, maar wel zien en ruiken, leder jaar kwamen de jongens met hun gezin bij opa en oma, werd om twaalf uur, na de gelukwensen, in de voortuin en op straat, het vuur werk afgestoken. "Jammer van het geld eigenlijk", zei Lies elk jaar weer, als ze naar de doos vol donderbussen, gillende keukenmeiden, voetzoekers, zevenklappers, rotjes en vuurpijlen keek. Maar ze wist ook wel dat vuurwerk voor mensen uit Indië meer betekende dan de sensatie van licht en lawaai. Het lawaai was voor boe- ang sial, verjagen van kwade geesten, het licht was voor de begroeting van de goede geesten. Al dat andere, de balda digheid, mensen laten schrikken, de spanning opvoeren door gevaarlijke din gen te doen, dat kenden ze in Indië niet. Al waren er natuurlijk ook wel branies die gekke dingen deden. Tjok genoot van de lichtflitsen, de kruidlucht, maar, op Nieuwjaarsnacht miste hij zijn gehoor het meest. Twaalf uur. In alle straten barstte tegelijk een orgie van geluiden los, gevolgd door een feest van sterren, stralen, fonteinen van licht en kleur. Gillend sprongen mensen opzij om een gillende keuken meid te ontwijken. Op het trottoir ston den de lege colaflessen zwartgeblakerd door de vuurpijlen die erin waren afge stoken. "Mag ik één rotje afsteken Opa?" Tjok voelde een handje zich in de zijne wringen, een vertederend gebaar om de smeekbede kracht bij te zetten. Tjok verstond Reggie, zijn jongste tjoetjoek van vier-en-een-half, niet. Maar Lies die vlak bij stond had het wel gehoord. "Je 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1993 | | pagina 9