VANAF DE ZIJGALERIJ Deze foto werd ingezonden door Ernst Drissen. De foto is afkomstig van de overleden zuster en zwager van zijn vader, het echtpaar Tijhoff-Drissen. Zij beheerden in Tjimahi enige tijd Hotel Berglust en later Hotel-Pension Tijhoff De heer Tijhoff was tevens inspecteur van de verzekeringsmaatschappij Olveh We weten niet wie de heer is op de foto. Op het paard zit waarschijnlijk zijn zoontje. Hij is vermoedelijk een employé van een van de ondernemingen in de Preanger die de heer Tijhoff bezocht en zal wel een goede kennis zijn geweest. Misschien zijn er lezers zijn die het antwoord weten. Zij kunnen hun reacties sturen aan: E. Drissen, Buitenpepersdreef 122, 5231 HH 's- Hertogenbosch. IN HET LAND VAN DE PONDOQUE GREET GAUDREAU Zodra alle sneeuw gemolten is gaan we elk weekend noordwaarts. In het Engels heet dat 'going up North', in het Frans 'partir pour Ie Nord'. Het Noorden is voor de mensen van Quebec een magisch gebied. Ze dragen een Noordelijk verlan gen in zich om dat, na de lange vreselijke winters, plotseling en uitbundig ontwaakt. Zoals er een Zuidelijk verlangen is naar zon, warmte en vrolijkheid, zo verlangen wij naar landschappen in wit- donker groen- matblauw, een koud heldere atmosfeer, een fel blinkende maan aan een schoon geveegde hemel. En een diepe, onaardse stilte die alle leven over heerst. Ergens op een tocht up North lijkt alles anders, de magie zet in. Na een goed uur bereiken wij 'La Porte du Nord'; de naam is goed gevonden voor een nuchtere plaza. ledereen die op vrijdagmiddag, vrijdag avond of bij het krieken van zaterdagmor gen op weg is gegaan, stopt hier: dit is de poort naar het magische land. We stop pen voor koffie, benzine, inkopen voor het ongeduldig verbeide hengelseizoen, pipi van de kinderen, pipi van de hond. Vreemden groeten elkaar als in herken ning en knopen spontaan een praatje aan. De kort afgebeten, aardse tongval van het Canadese Frans, de jolige, zelf bewuste lach neemt bezit van de poort naar het Noorden: het is hun grondge bied, nog meer dan de rest van de pro vincie die toch al de Franse identiteit draagt als een vlag. Soms als een pira- tenvlag, niet om te roven, maar om zich gevechtsklaar te tonen. Armand maakt meteen deel uit van de gemeenschap, hij straalt van verge noegdheid, hij spreekt zijn taal, lijkt het, met meer bewustheid. De kinderen lopen bevrijd rond en ook zij schakelen zonder moeite over op het Canadese Frans dat met goedgehumeurde zelfspot 'joual' wordt genoemd: de Quebecse uitspraak van 'cheval'. Het Frans van madame dat sporen vertoont van Europees Frans dat als bekakt wordt aangevoeld en van Nederlands (luchtigweg aangeduid als 'anglais'), wordt toch geaccepteerd; het hele gezin behoort immers aan Armand. Madame wordt dus geadopteerd en er worden vriendelijke opmerkingen gemaakt over 'Ie pays des tulipes'. Gelukkig geen molens of kaas. Zelf laat madame de palmen en vulkanen van haar geboorteland maar achterwege. Dat veroorzaakt maar verwarring en onbegrip en wat huidskleur betreft, dat valt niet op bij Latijnen die bovendien vaak vermengd zijn met Indianen. We gaan verder, de Autoroute klimt de heuvels in, gaat over op twee- laanwegen die hachelijk wenden en keren rond de heerlijke meren, meer na meer, dicht bezet met cottages of totaal verlaten. Bossen dringen steeds meer op, wouden zijn het eigenlijk, woest, donker, huive ringwekkend eenzaam. Ze komen de steile hellingen af tot vlak aan de te smal le weg; hun sterke kruidige adem omgeeft ons, takken glijden en tasten langs de ramen, een vogel schreeuwt dichtbij, zo fel en luid dat madame op schrikt, maar Armand glimlacht. Dit is zijn eigen Noorden, zijn leefterrein waar het gezin, even, buitengesloten wordt. Aan het einde van de tocht, aan een een zame bosweg, diep tussen dennen en sparren, wacht onze cottage. 'Le Pondok' zegt het bord aan de ingang van de lange oprijlaan. Mensen aan het meer zeggen 'le pondoque', Armand zegt 'le pondo- que', de kinderen zeggen 'le pondoque'. Het doet er niets toe; pondok, hoe je het ook uitspreekt, zegt: eigen nest, rust plaats, vakantie. 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 11