POIRRIÉ'S PERIKELEN De boezemvrienden LANGS DEZE WEG WIUEN WIJ EEN IEDER BEDANKEN VOOR DE TALLOZE WIJZIGIN GEN, NUTTIGE TIPS EN SUGGESTIES, ALSMEDE NIEUWE ADRESSEN DIE WIJ VAN U MOCHTEN ONTVANGEN TER AANVULLING EN VERBETERING VAN HET BOEKJE LOGEERADRESSEN IN INDONESIË. HET LOGEERADRESSENBOEKJE ZAL TWEE KEER PER JAAR, IN JANUARI EN JULI, WORDEN HERZIEN EN UITGEBRACHT ZODAT U ALTIJD OVER EEN UP TO DATE BOEKJE KUNT BESCHIK KEN. WIJ HOUDEN ONS TE ALLEN TIJDE AANBEVOLEN VOOR SUGGESTIES. REDACTIE MOESSON Tjoh en Sjarl lopen door de stad, zegt Sjarl: 'Tjoh, tjöba efen luisteren: si ano, je weet wel die kleine kodok, hij loop altijd met pet, selfs als warm. Je ken hem toch, of niet?' Tjoh is helemaal in de ban van een paar voor hen uitlopende mooie mei den en antwoordt afwezig: 'Niet'. Sjarl geeft niet op. 'Tsk, tsk, forige keer je seg self, daar heb je hem weer met sijn pet kaja vliegdekschip'. Toen, bij die koem- poelan fan onse klup, probeert hij met enige stemverheffing zijn vriend tot de orde te roepen. Dat lukt. 'Je bedoel die koentèt, sijn frou erg lang en gesichnja kripoet als rempèjek?', vraagt Tjoh voor zichtig. 'Itoe dia', zegt Sjarl opgelucht. Nou, die fen sombong weetje. Laats, ik nglèn tjèr ofer de straat, bijna maar ketè- brak met hem. Ik kom van reks, maar hij siet niet en loop rèhdoor. Pas op het laats hij stop, neem sijn pet af en seg deftig: 'Neemt u mij niet kwalijk meneer, ik had u niet gezien'. Toen hij set weer op sijn pet en loop ferder. Folgende keer ik feeg hem, die kodok'. Het oprakelen van dat ergerlijke voorval windt Sjarl nogal op. Tot overmaat van ramp blijkt zijn vriend op een andere golflengte te zitten. 'Waarom so djèngkèl jij, Sjarl Hij seg toch 'neemt u mij niet kwalijk meneer', meent Tjoh vergoelijkend. Sjarl stopt (Tjoh ook); hij kijkt zijn boezemvriend aan alsof hij een smerige landverrader tegen over zich heeft en zet zich met strijdlustig uitgestoken kin in postuur. 'Je moet niet so, Tjoh. Segala meneer-meneer ik fin flauwe kul. Waarfoor Als hij seg 'sorry', oké, tjoekoep dese. Maar so, ik foei bela zerd door hem, of niet soms?' Met een korte knik zijn woorden kracht bijzettend, draait Sjarl zich een kwart slag om en kijkt broeierig naar de voorbijgangers. Tjoh slaakt een diepe zucht en zegt sus send: 'Laat maar toch, Sjarl. Als hij seg alleen maar 'sorry', sonder wat, jij mis schien ook kwaad. Net als laats, toen die brommer hij tabrak jouw fiets. Die fen hij seg ook 'sorry', maar toch jij ngamoek tot jijsellef bijna flauw gefallen'. Die woorden hebben een averechtse uitwerking: Sjarl verandert in een zoutpilaar. Even lijkt de tijd stil te staan, maar dan draait Sjarl zich langzaam naar zijn vriend en bijt hem ver ongelijkt toe: 'Wa'efen Tjoh. Weetje wel watje seg Toen bij die botsing mijn fiets precies krakeling en mijn broek helemaal robèk, van bofen tot onder. Foorlopig, die brommer hij krijg procesverbaal omdat hij rijdt feels te hard, of niet soms?' Na even naar een treffende gelijkenis te hebben gezocht, voegt hij er met onverholen leedvermaak aan toe: 'En die fen sijn kop ferfelend, lijk wel op bangkoeang aange- freten door kampret'. Tjoh werpt zijn vriend een korte zijdelingse blik toe en zegt gelaten: 'Ajo, kom. Saai dese, we gaan maar doorlopen'. De daad bij het woord voegend, zet hij zich in beweging. Sjarl staat versteld van zoveel gebrek aan solidariteit. Hij aarzelt even, maar raapt zichzelf dan bij elkaar en volgt Tjoh mokkend in zijn kielzog. De blik op de grond gericht, blijft hij een eindje achter zijn vriend aan lopen, alsof hij er niet helemaal bij hoort. Tjoh doet alsof hij niets in de gaten heeft. Na enige tijd zo in de achterhoede gelopen te hebben, krijgt Sjarl er ineens genoeg van en zet er de sokken in. Met de neus in de wind passeert hij zijn vriend; weer alsof hij er niet bij hoort. Een straat verder is het raak: Sjarls aandacht wordt toevallig getrokken door een nieuw model klop boormachine in de etalage van een ijzer winkel. Zonder voorafgaande waarschu wing staat hij stil om het apparaat te bekijken. Zijn achterop komende vriend bemerkt dat te laat en knalt tegen hem op. Sjarl slaat tegen de grond. Niet te ver wonderen, want Tjoh is wel klein maar weegt nog altijd een kilo of tachtig. 'Mas ja'al lah', hapt Sjarl naar adem en kijkt verdwaasd op naar zijn vriend. "Ik schrik me halfdood dese". Tjoh veegt een paar denkbeeldige stofjes van zijn windjack, maar blijkt toch net zo geschrokken te zijn als zijn gevloerde slachtoffer. Bedremmeld stamelt hij: 'Neemt u mij niet kwalijk meneer, ik had u niet gezien'. Een pet heeft hij niet op, dus kan hij die ook niet afnemen. Men zegt dat Sjarl vier stra ten ver achter Tjoh aan heeft gezeten voordat hij hem te pakken kreeg, maar allebei toen (gelukkig) te moe waren voor een confrontatie met echt rampzalige gevolgen. Vorige week, toen ik hen zag, bleek alles weer koek en ei. Sjarl stond weer ergens op te kankeren en Tjoh probeer de de boel weer te sussen. Niks aan de hand, zo gaat dat altijd met die twee. Maar je kon toch goed zien dat Tjoh een flinke blauwgroene plek onder zijn linkeroog had, en Sjarl ook zoiets fraais onderzijn rechteroog. Misschien zijn ze allebei tegen een deur gelopen. Tegelijk, en tegen dezelfde deur, want die twee zijn onafscheidelijk. 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 23