orenheid.. Nellie Haberland Een wagen knart over de weg, een weg van platgedrukte aarde, vol stenen en kuilen ergens in Denemarken. Ik blijf aan de rand staan om hem voorbij te laten gaan. De man op de bok steekt groetend zijn hand omhoog en ik groet terug. Langzaam schommelen paard en wagen aan mij voorbij. Het is een prachtige zomerdag, een zomerdag zoals je die alleen in Denemarken kunt hebben. Een diepblauwe hemel met losse witte wolken erin verstrooid, een bollige, warme wind, die de korenvelden in een licht golvende beweging zet, de geur van kamillen die langs de weg groeien, de bijna pijn doen de schelle, rode kleur van de klaprozen, de wijdheid, de stilte en de eenzaamheid van dit land. Ik ben van man en kinderen weggelopen. Nee, niet echt, natuurlijk, zoiets doe je niet als mens met een beet je een gevoel voor verantwoordelijkheid. Maar ik heb mijn man gezegd, dat ik van daag alleen wilde zijn, dat hij maar voor de kinderen moet zorgen, dat ik het huis vrouw en moeder en echtgenote spelen zat was, ik wilde weg al wist ik niet waar heen. Hij heeft me wat verbouwereerd en ook treurig aangekeken, als een gesla gen hond en ik voelde me dadelijk weer schuldig en had er al spijt van dit geuit te hebben. Moeder waar ga je heen, vroe gen de kinderen, toen ik ging. Ze hebben altijd moeder tegen mij gezegd, ik hield niet van 'mama' en nog minder van het Duitse 'Mutti'. Nergens heen, heb ik geantwoord, van avond kom ik weer terug. Hoe vaak al had ik deze opwelling er gewoon vandoor te gaan, de boel erbij te laten liggen, alle schepen achter mij te verbranden om ein delijk eens alleen te zijn, zonder verant woording voor anderen, tijd te hebben voor mijzelf, tijd om eindelijk uit te vinden wie ik ben, waar ik echt thuis hoor. Steeds weer onderdruk ik deze opwelling, of maak me er zoals vandaag met een surrogaat vanaf. In het begin van ons huwelijk had ik nog gewerkt als wiskundige in een groot con cern, maar na de geboorte van mijn twee de kind ben ik ermee opgehouden. Maar dat is ook niet het punt waar het om draait, het is wat anders, dat ik niet kan definiëren, een gevoel van verlorenheid, ondanks vrienden en vriendinnen, een diepe treurigheid over iets, dat ik verloren heb zonder dat ik weet wat dat nu eigen lijk is. Jullie huisvrouwen hebben toch een heerlijk bestaan, zegt mijn man wel eens en daarmee bedoelt hij, dat we vrij over onze tijd kunnen beschikken, bij mooi weer naar buiten kunnen, bij slecht weer het huishouden bijwerken. Ik weet dat ik het goed heb, ik houd van mijn man, van onze kinderen, maar toch. Soms snak ik ernaar alleen te zijn, of iemand te hebben om mee te praten om eindelijk te doorgronden wat ik zoek. Ja, dat schreef ik jaren geleden en ik weet niet eens wanneer. We hebben nu 1977, ik schat dat het 1969 of 1970 was. De tijd na de studentenrevolutie, waar ik het gevoel had dat er wat ging gebeuren, dat er iets ging veranderen, waar ik dacht dat Duitsland toch nog mijn land kon wor den. En dan veranderde er niets en Duitsland werd niet mijn land. Ik was toen een jonge vrouw en deze vrouw kan ik me nog goed herinneren, ze is me nog vertrouwd, zoveel veranderd ben ik nog niet. En hoe is het met deze jonge vrouw in de afgelopen acht jaren verder gegaan? Nog steeds heeft ze het gevoel er niet echt bij te horen, hier niet op haar plaats te zijn, als is ze ergens zoek geraakt, een kind dat de weg naar huis kwijt is. Heb ik nog altijd deze wens er uit te breken? In mijn schoolagenda, ik ben nu lerares, staat het adres en het telefoon nummer van een vrouwenclub, waarom? Is dit gevoel van verlorenheid een vrouwenprobleem, of hebben alle mensen het in meerdere of mindere mate en kunnen mannen het beter onderdruk ken, negeren? In de momenten waar ik me erg eenzaam voel en dat zijn de momenten van onvrede, van wrijvingen met mijn man, met de kinderen, dan reali seer ik me plotseling hoe alleen ik hier ben, hoe er niemand is waar ik naar toe kan, niemand met wie ik kan praten, bij wie ik kan uithuilen. Ligt dat aan mij, dat ik me niet kan uiten, dat ik steeds een masker voor mijn gezicht draag, dat ik niemand met mijn moeilijkheden wil lastig vallen? Ik zou dan willen weglopen, weg rijden. Maar ik doe het niet, het is zinloos, een weglopen of rijden in het niets. Ik zal nu proberen dit verhaal verder te schrij ven. De weg gaat langs korenvelden, hier en daar zie je in de schemering van een groep bomen een boerderij liggen, ze schemert wit tussen de boomstammen en het loof door. Soms, als ze wat dichter bij de weg liggen hoor je een hond blaffen. De meeste boerderijen hebben rode daken en raam- en deurkozijnen in staal blauw. De bomen, die ze tegen de wes tenwind beschutten zijn aan die kant helemaal verweerd. Het landschap is rustgevend, lieflijk, licht heuvelachtig. Ik houd van dit land en voel me er meer thuis dan in Nederland of Duitsland. Er is veel overeenkomst met Nederland, maar het is hier niet zo vol, niet zo vervuild. De mensen, vooral hier in de dorpen, zijn ongecompliceerd, hartelijk en zelfbewust en in zekere zin ook een beetje naïef, maar dat maakt hun juist zo beminnelijk. Wat heeft me er toe bewogen er gewoon van door te gaan, al was het maar voor die ene dag Een ruzie met mijn man was er niet aan vooraf gegaan. Het zullen wel meer de dagelijkse kleine wrijvingen geweest zijn, die uit banaliteiten ontstaan en juist daarom zo'n pijn doen. Wrijvingen die ontstaan uit onze verschillende opvat tingen, gewoontes, nationaliteiten, kind- heidservaringen. Mijn opgekropte erger nis dat ik omwille van de lieve vree dan toch mijn mond houd, en bij hem zal het 38

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 38