PROLOOG LARA Diah De zon stond op 't middaguur loodrecht boven de stad. Die was in een kom ge bouwd. Daardoor bleef de hitte, die de stofdeeltjes en de benzine-uitstoot gevan gen hield, tot diep in de avond tussen de huizen hangen. Lara was al acht dagen spoorloos. Op een middag was ze met een becak vertrokken en niet teruggekeerd. Ze was naar het centrum gereden. Onderweg was ze gestopt bij wat een volksoploop leek. Zojuist hadden wegwerkers het lijk van een man uit een bouwput gehaald, waar hij een paar dagen in gelegen moest hebben. Ze hadden het blauwe, gezwollen en door honderden insekten aangevreten lichaam op straat gelegd. De mensen hadden zich afgewend van wege de stank. Maar Lara was er naast gaan zitten en had voorz'n ziel gebeden, omdat hij daar zelf niet meer toe in staat was. En ook om het onheil af te wenden, want het was een slecht voorteken. Ze was daar enige tijd gebleven. Beneden haar stroomde de rivier en speelden de kinderen. Wat later was ze naar het bureau voor rechtskundige bijstand gegaan, dat er is voor mensen die rechts hulp niet kunnen betalen. Indertijd had ze een klacht ingediend wegens smaad tegen de directeur van het Taleninstituut, waar ze toen werkte. Maar degenen die haar belangen moesten behartigen waren naar een ander kantoor overgeplaatst. De papieren waren verdwenen en niemand wist iets van haar af. Ze had opnieuw for mulieren moeten invullen en de gebruike- 32 i- Yogyakarta lijke kosten moeten betalen. Tenslotte was ze naar de woning van de directeur van het Talencentrum gereden. Ze was heel gespannen geweest. De becakman had daar nog enige tijd op haar gewacht, maar was toen weggegaan. Dat alles had hij de politie verteld. Volgens de directeur had het onderhoud met Lara ongeveer een uur geduurd, waarna ze weer was vertrokken. Sindsdien had niemand haar meer gezien. De Vrije Universiteit van de stad is tegen één van de berghellingen gelegen, beschut door de bomen van de botani sche tuin, die deel uitmaakt van de cam pus. In één van de collegezalen op de eerste verdieping van de talenfaculteit hadden mijn studenten hun afsluitend tentamen Engelse Letterkunde gedaan. Daarmee was het tweede semester beëindigd. Die dag was in het hele ge bouw de elektriciteit uitgevallen. De venti latoren waren opgehouden te draaien. Het vleugje wind, dat af en toe door de openstaande deur het lokaal binnen kwam, was onvoldoende geweest om de warmte te verdrijven. Het was elf uur in de ochtend toen de laatste studenten zich, zachtjes pratend, over de gangen naar huis begaven. De zaal was leeg, de stoelen waren verlaten. Op mijn lessenaar lag naast de stapel tentamenbriefjes een opengeslagen krant. Ik las nog eens het politiebericht: 'Opsporing en aanhouding verzocht van Lara W. Ze heeft op 15 april haar woning in de namiddag verlaten en is sindsdien niet teruggekeerd. Haar signalement luidt: Oud: 64 jaar, Indo-Europees type, slank postuur, lengte 1.70 m., regelmatig gezicht, lang donker krullend haar, blau we ogen. Ze was gekleed in een licht groene batikjurk met bloemmotieven. Ze droeg lage platte schoenen van zwart plastic, ze had een tas van slangeleer bij zich. leder die inlichtingen kan geven wordt verzocht de politie te bellen. Een ongeluk wordt niet uitgesloten geacht. Er was een slecht gelijkende foto van haar naast het bericht geplaatst. Twee jaar geleden had ik Lara leren ken nen op 't Engelse Talencentrum, waar ik conversatiecursussen gaf. Ze was nog niet zo lang geleden op de bibliotheek van het instituut aangemeld. Behalve Lara werkten er nog ongeveer tien ande ren, allen Indonesiërs, onder wie een zekere Soebroto en z'n vrouw Siti, met wie alle moeilijkheden begonnen waren. Enkele maanden na onze kennismaking ging ik voor een jaar naar de universiteit van Melbourne om er aan mijn promotie te werken. Ik verloor 't contact met Lara. Bij mijn terugkeer, begin maart van dit

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 32