17 zitten want zij waren niet zo kieskeurig. Zij begrepen toen het woord rassendiscri minatie nog niet. Althans dat woord kwam niet in hun omgangstaal voor. Zij speelden met elkaar op school, op Tjihampelas, het bekende zwembad, op de verenigingen: de voetbal-korfbal- en padvindersclubs. Mijn broer Sjaak en ik waren bij een bekende padvinders troep. Die heette de Kakitroep (St. Joris Groep) Bandoeng 1. Het was een open groep, iedere jongen van elk ras en elke stand kon lid worden. En dat waren de jongens van de ouders in het kort hierbo ven omschreven. De troep droeg toen ik daar lid van was, bij de gebruikelijke uniform een kakikleuri- ge das met een ronde rode gevlochten dasring. De rode kleur van de dasring was een overblijfsel uit de tijd dat de groep jonge padvinders en de welpen een rode das droeg. Uit politiek oogpunt werd dat later veranderd in de kakikleur. Maar dat is een verhaal apart. Wij hadden voortrekkers, padvinders en welpen. De troep had een heel goede naam. De naam had bij de andere groe pen in Bandoeng een bekende klank. Want regelmatig hielden de Bandoengse groepen wedstrijden tegen elkaar om te bewijzen, dat zij beter waren dan de anderen in vaardigheden als padvinders technieken en Kimspelen. Ook werden er kampvuuravonden gehouden door onze groep voor ouders en genodigden. Dan voerden de patrouilles enkele sketches op en een 'indianendans'. De band Khaki-Pietjes deed zijn best met hun cowboysongs voor de 'finishing touch' van die avonden te zorgen. Bandoeng 1 had goede, bezielende lei ders, die zich elke week opofferden om met de jongens bezig te zijn. Daardoor was de band onderling heel hecht. Niet alleen zagen wij jongens van de groep op zaterdagen, maar vaak zochten wij elkaar thuis op. En onze ouders waar deerden onze onderlinge contacten heel erg en steunden ons streven om een goed team te zijn. Een basis werd tenslotte gelegd om ons opgroeiende jongens spelendenwijs een positief karakter mee te geven voor de verdere groei naar onze volwassenheid. De oorlog kwam. Een tijd van pijn, ellen de en misère. We verloren elkaar uit het oog. Maar naarmate men ouder werd ver langde men er toch naar bepaalde contacten te herstellen. Contacten met vrinden van toen, lang geleden, toen alles nog zo vredig was en iedereen je met rust liet als jij en je vrind door sawahs en de bergen dwaalden en je tent in een beschut dal kon opzetten. Onderweg kon je je bekwamen in het maken van een 'hike route' en handschetsen produceren van de vergezichten op je weg. Hiermee kon je dan vaststellen waar je je op dat moment bevond, 's Avonds na de maal tijd in het schijnsel van je kampvuur kon je met z'n beiden nagenieten van je veld tocht door een prachtig groen natuurge bied. Turend in de stikdonkere nacht zag je de sterren stralen op hun vaste plaats in het heelal. De heldere ster Venus, het sterrebeeld Orion voor de oriëntatie noord en zuid en de Grote- en Kleine Beer. Mijn vrind Simon Karsten kon heel goed de 'Bolero' op zijn blokfluit spelen. Man, man, wat klonk dat mooi en helder in de nacht samen met het getjirp van de vele krekels die hun best deden gehoord te worden. Als ik daar nog aan denk dan krijg ik er kippevel van en heb ik heim wee. Onbewust kreeg je door deze geza menlijke ervaringen een band die je nooit kon vergeten en nooit los kon laten. Er is nog zoveel te doen om de zwarte vlek in ons leven te klaren en onze tijd gaat gauw voorbij. Ik ben zelf door mijn verblijf hier in Nederland ook veel verge ten, maar door mijn gesprekken met mijn goede vrinden Tjen en Simon begint het weer te dagen. Vreemd hè. Na 1948 zijn wij nu in februari 1994 in Amsterdam voor het eerst met ons drieën weer bij elkaar. De ontmoeting en het weerzien was geweldig. Wij voelden het als een zegen dat wij elkaar nog eens konden zien en spreken. Er was zoveel te vertellen over de afgelopen jaren, dat de tijd van één middag zo voorbij was en we tijd tekort hadden. We zijn oude mannen geworden, grijzer van haar, rijper in gedachten en zeker milder van aard. En vooral ging onze aandacht uit naar de jongens van de padvinderij. Waar zouden die mannen nu zijn? Maken zij het goed? De jongens van Kakitroep Bandoeng 1 waren allen beste vrinden, jongens uit één stuk. Enkelen zullen wij helaas niet De drie gewezen padvinders van Bandoeng 1 (van rechts naar links): Eugene Prins (roep naam Tjen), Simon Karsten en Plet van den Brink meer ontmoeten. En ik denk ook dat er mannen zijn, die het nu wel voor gezien willen houden. Dan zeg ik tegen deze vrind of vrinden: 'Het is goed zo. Maar wij wensen jou of jullie het allerbeste in je verdere leven. Wij hebben het fijn gevonden jou toen in Indië te hebben leren kennen'. En de anderen, die ons nog terug willen zien, zou ik willen oproepen om contact met ons op te nemen. Want wij zijn reuze benieuwd naar jullie allen. Onze bedoe ling is dan ook dat die kleine ontmoeting van ons drieën op bovenstaande foto wordt uitgebreid met meer belangstellen den, ex- Kakiërs, ook diegenen van wie wij de namen niet weten. Onze contactman in deze operatie 'Kakitroep' is de heer S.A. Karsten, Adriaan Pauwstraat 38, 2582 AS 's Gravenhage; telefoon 070 355 32 89. Het balletje moet verder rollen als het kan. Het moet een sneeuwbaleffect geven! That's it.Jtoe dia, Njo! NB De volgende personen waren ook Kakiërs: Hopman De Jager, Paul de Jager (overleden), George Voogt (overle den), Jan Bersma (overleden), Piet en Ruud Bersma, Vaandrig Oij de Looff, Ismet Akil, Koos Lopulisa, Herman Kok, Breitner, Joris Karsten, John van Epen, Nol van Leuven (overleden), Jan Vrolijk, Joop de Koster. En niet te vergeten Akela Holz, gehuwd met onze Hopman Prins. Wij waren toen erg trots op haar. U ziet hoe dweperig wij kerels in die leeftijd konden zijn.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 17