Java de bakermat Aflevering 4 Dit is het vierde artikel uit een reeks ont leend aan het dagboek van G. Servaas, die tussen 15 april en 4 mei 1992 een flora- en faunareis maakte over Java. G. Servaas BATAVIA'S LUSTWARANDE We gaan nu richting Cipanas warm water) het einddoel van deze dag. Langs de ons zo bekende plaatsjes als Ciawi, Cipayong, Cisarua en Puncakpas op de Megamendung bergrug. Puncak betekent de Top. Eerst rijden we nog langs talloze stalletjes met vruchten om vervolgens de bungalowparken met zwembaden te pas seren. Hoe hoger we stijgen hoe koeler de lucht ons tegemoet stroomt en hoe meer wolkenflarden langs ons heen glij den. Talloze riante bungalows liggen in hun fleurige bloementuinen hier en daar verscholen tussen het groen en tegen de uitlopers van de dichtbeboste bergen. Dan bereiken we de theetuinen van Gunung Mas om op 1400 meter hoogte de Puncakpas te passeren. Even vóór Sindanglaja zien we de zijweg naar de plantentuin van Cibo das, vijf kilometer verderop. In een mooie tuin liggen de bunga lows van het hotel Surya Indah dat ons de eerstkomende nachten zal herber gen. Cipanas is bekend om zijn heetwa- terbronnen. Gouverneur-Generaal Van Imhoff de onvermoeibare reiziger om streeks 1745, prees de heilzame werking van het water aan en vestigde er een kuuroord dat druk werd bezocht ondanks de vier dagen durende tocht over een hobbelige weg vanuit Batavia. Zelfs ruim honderd jaar later was de reis van Batavia richting Poentjak nog geen klei nigheidje getuige het reisverslag van het kamerlid Gevers Deynoot die in zijn 'Herinneringen eener reis naar Neder- landsch-lndië in 1862' ondermeer hier over schreef. Op een vroege morgen ver trok hij uit Batavia in een postrijtuig bespannen met vier vurige paardjes met achterop twee lopers die ieder een spits toelopende brede hoed droegen, geverfd in de kleuren rood, wit en blauw en voor zien van de aanduiding Paardenposterij. De eerste etappe van Batavia naar Buitenzorg ging als volgt: 'Nauwelijks was ik in het rijtuig gezeten, of de als gewoonlijk weinig gedresseerde paarden weigerden te vertrekken en waren zoo weerbarstig, dat ik dacht met wagen en al weder in mijne logeerkamer te zullen belanden. Eensklaps echter namen zij de beenen op en daar rolden wij in vliegenden galop den grooten weg over, Batavia door, en Meester Cornelis langs, tot aan het eerste station. De Javaansche koetsier klapte onophoudelijk met zijn lange zweep, en de achterop staande jongens schreeuwden, blaften en trachtten door allerlei vreemde geluiden de rennende paardjes nog meer aan te zetten. Aan het posthuis stond alles gereed; in weinige ogenblikken waren versche paarden aangespannen en andere loopjongens opgetreden. Zoo ging het aan ieder station, terwijl de koet sier tot Buitenzorg doorreed en onver moeid doorklapte. Binnen drie uren tijds was ik aan het paleis aldaar afgestapt. Ik erken dat het mij te snel ging, want daar door mist men veel van het aangename van den weg. Zoveel mogelijk had ik ech ter getracht alles op te nemen. Tot op eenigen afstand van Batavia is de postweg zeer fraai en breed, aan weers zijden bezoomd met villa's en goed beplante landgoederen, maar weldra komt men in het open veld en daar zag ik voor het eerst die uitgestrekte en amphi- theatersgewijze aangelegde sawahs of rijstvelden, waarvan ik zoo dikwijls gele zen had.' Na een verblijf te Buitenzorg bij de land voogd vervolgt hij zijn reis: 'Vroeg in den morgen stond ons rijtuig met zes kleine postpaarden bespannen gereed; over de kap hadden wij tegen de hitte een groot bamboezen dak laten maken, dat wel niet fraai stond maar zeer doelmatig was. Onze Javaansche bedienden zaten ach ter op, de loopjongens stonden op hunne plaats, en wij reden in vliegenden galop het park van Buitenzorg door en den grooten postweg op. Om van Buitenzorg naar Tjiandjoer te komen moet men het gebergte de Megamendoeng over. De postweg begon dus spoedig te klimmen, slingerde tusschen vruchtbare rijstvelden, en bood fraaije vergezigten aan, waar men eenige landgoederen van Europea nen, als Pondok-Gedeh en anderen, onderscheidde. Weldra, aan den voet van het gebergte te midden van koffijtuinen, moest de hulp van karbouwen of buffels worden ingeroepen, die veelal langs den weg gereed staan. Eerst was de trek kracht van vier karbouwen voldoende, maar eindelijk werd de weg zoo steil, dat dit getai tot acht vermeerderd moest wor den, die het rijtuig zeer langzaam opsleepten, terwijl wij, onder het genot van de aangename berg lucht, vooruit wandelden'. 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 26