Asahan
Een sultanshuis tussen
Menangkabau en Aceh
Wapen van het sultanaat Asahan met daarin de
waardigheidstekenen: payongs, krissen, zwaarden
en kanonnen. De spreuk, in oud-Arabische letters
betekent: Seluruh radja radja, dan anak radja radja
dalem keradjaan Negri Asahan (Alle vorsten en de
kinderen van de vorsten van het land Asahan).
Charles Manders
De oorsprong
Het sultanaat van Asahan is een van de
vijf grote sultanaten van Oost- Sumatra.
De andere zijn Deli, Langkat, Serdang,
en Siak Sri Indrapura. Het geslacht stamt
in de mannelijke lijn af van de sultans van
Aceh en in de vrouwelijke lijn van de
Menangakabause vorsten van Pagar
Uyung. Aceh en Pagar Uyung waren eer
tijds de aanzienlijkste vorstenhuizen van
Sumatra. Het sultanaat Asahan ontstond
in de 17e eeuw, het exacte jaar is niet
bekend. De stamvader van het Asahanse
sultansgeslacht, Batara Guru Si Nomba,
werd volgens de overlevering tegen het
midden van de 16e eeuw verjaagd uit de
landstreek Mandhailing in West-Sumatra.
Hij trok naar het noordoosten en stichtte
om-streeks 1550 het vorstendom
Pinanga-wan, het tegenwoordige
Kotapinang, in de landstreek Panai.
Batara Guru Si Nomba was een zoon van
Alamsjah Sjaifuddin, Jang di Pertuan
(vorst) van Pagar Uyung. Het
Menangkabause rijk, dat zijn invloeds
sfeer in de 14e en 15e eeuw had uitge
strekt over heel Midden-Sumatra, was in
die tijd ingekrompen tot het kernland: de
Padangse Bovenlanden. De vorsten van
Menangakabau beriepen zich op afstam
ming van Alexander de Grote (Iskandar).
Batara Guru Si Nomba stierf omstreeks
1610 en werd opgevolgd door zijn zoon
Radja Halib, die omstreeks 1630 over
leed. Zijn zoon Sutan Edar Alam (ook
Indra genoemd), werd de stamvader van
de vorsten van Bila en Panai, zijn zoon
Sutan Maharadja Awan de stamvader
van de vorsten van Kotapinang. Zijn
kleinzoon Abdul Jalil, de zoon van zijn
dochter Puteri Sitti Unggu (ook Sitti Unai
genoemd) en sultan Kota Alam Aladdin
Sjahjohan van Aceh, was de eerste sul
tan van Asahan. De vorstenhuizen van
Asahan, Bila, Panai en Kotapinang beho
ren dus tot hetzelfde geslacht.
De legende van het sultanaat Asahan
Volgens de overlevering trok in de 17e
eeuw de Acehse sultan, Kota Alam
Aladdin Sjahjohan (ook Iskandar Muda
genoemd), die regeerde van 1607 tot
1636, met zijn leger naar Deli. Hij was
van plan Tuan Puteri Hidjau (de Groene
Prinses) tot vrouw te nemen. Met hulp
van bovennatuurlijke krachten wist ze
zich echter onzichtbaar te maken voor de
sultan. Bij de zoektocht naar de Groene
Prinses langs de kust van Oost-Sumatra
belandde het Acehse leger tenslotte bij
de monding van de rivier Asahan, een
mooie plek waar ze echter geen neder
zetting vonden. De sultan zond afgezan
ten stroomopwaarts. In het dorp Tualang
hoorden ze van een Karonees, Bajakling-
ga, dat deze streek werd geregeerd door
een machtige vorstin, Radja Si Margo-
lang. De vorstin droeg Bajaklingga op,
met geschenken als afgezant naar de
sultan te gaan. Op de vraag van de sul
tan, waarom deze mooie streek niet
bewoond was, antwoordde Bajaklingga
dat dit kwam omdat zij in het binnenland
woonden en niet gewend waren aan de
kust te wonen. De sultan gaf hem de
opdracht, ervoor te zorgen dat de streek
werd bewoond. De vorstin stemde hier
mee in en de sultan vertrok weer naar
Aceh met achterlating van een bezetting.
Intussen was Puteri Sitti Unggu, prinses
van Pinangawan, geschaakt door een
van de hulubalangs (legeraanvoerders)
van de Acehse sultan om als bijvrouw
van de sultan te dienen. Haar twee
broers trokken samen met Bajaklingga
naar Aceh om de sultan te vragen haar
terug te geven. Toen ze daar aankwa
men, waren er aan het hof hanengevech
ten aan de gang, die door de sultan
waren georganiseerd ter ere van het
bezoek van hoge gasten uit het buiten
land. Hierbij werden hoge bedragen inge
zet. De sultan had geen geluk en verloor
zwaar. De beide broers en Bajaklingga,
die vakkundig waren in het binden van
hanensporen en het uitzoeken van de
juiste vechthanen, kwamen de sultan te
hulp, die daardoor weer won. Als belo
ning mochten ze een wens doen. Ze
mochten zelfs een vrouw uit zijn rijk kie
zen, ook al was het een van zijn bijvrou
wen. Bajaklingga vroeg Sitti Unggu, en
de sultan willigde de wens in. Daar zij
echter van hem in verwachting was,
moest Bajalingga beloven, haar niet te
huwen voordat haar kind was geboren.
Ook bepaalde de sultan, dat als het een
zoon zou zijn, deze radja van Asahan zou
worden. Niet lang na terugkeer in Asahan
beval Sitti Unggu van een zoon, die de
naam Abdul Jalil kreeg. Bij het bereiken
van zijn meerderjarigheid werd hij de eer
ste sultan van Asahan. Enige tijd na de
geboorte van haar zoon huwde Sitti
Unggu met Bajaklingga, die de titel Radja
Bolon kreeg. Uit dit huwelijk werd een
zoon, Radja Abdul Karim geboren, die de
rechterhand van zijn halfbroer, de sultan
werd, omdat zij dezelfde moeder hadden.
Sedertdien bleef een nauwe band
bestaan tussen de sultans van Asahan
en de Karo-Bataks, de oorspronkelijke
bewoners. Daarnaast huwde Radja Bolon
de dochter van Radja Si Margolang. Uit
deze verbintenis werden twee zoons
geboren, Abdul Samad en Abdul Kahar.
Na de dood van Radja Bolon ontstond
onenigheid tussen sultan Abdul Jalil en
Radja Si Margolang, die haar beide klein
zoons aan de macht wilde hebben. Er
brak een oorlog uit, waarin Abdul Jalil
werd gedwongen zich terug te trekken
naar de riviermonding bij Batu Bara. Toen
kwam zijn vader, de sultan van Aceh, zijn
zoon met een leger te hulp. Radja Si
Margolang werd verslagen bij de Asahan-
rivier en trok zich terug in de rimboe.
Nadat zij zich had overgegeven kreeg ze
vergiffenis. Bij een landpunt (Tanjung)
tussen de rivieren Silau en Asahan liet de
Achese sultan een vergaderzaal (balai)
bouwen. Hieraan ontleent de hoofdstad
van het sultanaat haar naam Tanjung
Balai. Tevens liet hij aan een zijrivier, de
Sungei Belastana, een paleis bouwen.
Hier kroonde hij zijn zoon Abdul Jalil tot
sultan van Asahan en bevestigde hem in
zijn waardigheid door de overhandiging
van de rijkswapenen, een rijkszwaard
(Pedang Keradjaan), twee kanonnen
(Meriam Sidjoeang Nahilang en Sikilap),
11