*e/i
Tekst en foto's Louise Peeters
Al geruime tijd vantevoren ben ik bezig
met de voorbereiding. De spullen die
meegaan liggen netjes in stapeltjes geor
dend op het logeerbed. Zomerkleding,
doosjes malariatabletten, lektuur, enzo
voorts. Iedere dag kijk ik ernaar: mijn
tropen-stilleven. Naarmate ik de dagen
aftel groeit het besef dat de afspraak die
ik eens met mezelf gemaakt heb steeds
dichterbij komt. Een reis naar mijn
geboorteland. Mijn nieuw aangeschaft
dagboek gaat in de handbagage. Alles
zal ik vastleggen.
Op het vliegveld drukt mijn jongste zus
nog snel een pasfotootje van haarzelf in
mijn handen.
'Laat het daar op een mooie plek achter.
Eens ga ik zelf.' Een symbool. Ik bewaar
het fotootje in mijn dagboek en weet bij
lange na nog niet op welke plek het zijn
bestemming zal krijgen. Het zal zich van
zelf wel aandienen.
Ik draag nog meer kleine symbolen met
me mee, goed weggestopt in één van de
vakken van mijn handtas. Een gelukspop-
petje en een reissteentje. Gekregen, want
zoiets koop je niet voor jezelf, nee dat
moetje krijgen. Deze kleinoden zullen me
op mijn reis beschermen. Ik kijk voor alle
zekerheid toch nog even of ik ze niet ver
geten ben. Het bijgeloof zit nou eenmaal
in het Indisch bloed, tenminste in het
mijne. Voorbij de paspoortcontrole nog
een laatste groet aan de achterblijvers.
Bestaat er een weggaan zonder
afscheid? En dan wachten. Wachten op
het grote moment dat ik in die reusachti
ge stalen vogel zal verdwijnen.
Eenmaal in de lucht en inmiddels gewend
aan het geluid van de motoren en het
geroezemoes om me heen, schrijf ik op
de eerste bladzijde hagelwit papier van
mijn dagboek:
28 oktober.
Het vliegtuig is opgestegen tijdens een
krachtige zuidwesterstorm. Half vier
's-middags, mooi op de aangegeven tijd.
Het stoelnummer 50K. Smoking (of cour-
se). Stop-over in Rome, Bangkok en dan
Sukarno-Hatta.
De bemanning is al een voorproefje van
Indonesië. Kleine fragiele bruine stewar
dessen. Opvallend zijn de lange zwarte
handschoenen die ze dragen.
De 'buren' zijn vriendelijk, maar erg luid
ruchtig. Heb geen zin om te praten.
Dan een stukje blanco om op deze plaats
een suikerzakje te plakken (ik wil alles
bewaren).
Even verder:
Zojuist Rome aangedaan. Er viel weinig
te zien. Door het beslagen raam een foto
gemaakt van een lange rij bagagekarre
tjes. Zag er grappig uit.
Al een echte toerist?
Vervolgens wat namen van gerechten
(Bistik daging sapi saus lada. Masakan
daging ajam saus pedis) en een aanteke
ning over de videofilm die ik vanwege tur
bulentie maar gedeeltelijk heb gevolgd.
Anderhalve bladzijde droge feiten, meer
krijg ik voorlopig niet op papier.
Naarmate de vlieguren verstrijken neemt
de onrust toe. Onderuitgezakt en de kop
telefoon ingeschakeld op kanaal 4 -
countrymuziek - staar ik door het raam
'ins blaue hinein'.
Voor de zoveelste keer fantaserend over
hoe de aankomst zal zijn, doemt plotse
ling een ander beeld bij me op.
Een klein meisje op de loopbrug van een
grote zwarte boot. Ze beeft een beetje
van de kou en uit de lucht dwarrelen
sneeuwvlokjes. Met haar handjes pro
beert ze de vlokjes op te vangen, om te
bewaren. Ook zij moet, net als de andere
kinderen, dicht bij papa en mama blijven.
Even een gevoel van weemoed. Tussen
aankomst en vertrek sta ik. Als de landing
wordt ingezet en het vliegtuig uiteindelijk
stilstaat, gaan de passagiers druk in de
weer met het verzamelen van hun hand
bagage. Ik niet, ik blijf zitten.
Een licht gevoel van paniek bekruipt me.
Ik wil ieder moment vasthouden en bewa
ren, voor straks als ik weer in mijn andere
'thuis' ben.
Als laatste sluit ik aan in de rij van schui
felende passagiers. Stapje voor stapje
bereik ik de uitgang. Een verkrampte lach
en een 'terima kasih' aan de bemanning
en dan gebeurt het.
Fel zonlicht. Een klamme hitte die als een
zware deken over me heen valt. Kleine
bruine in uniform gestoken mensen.
Tranen. Het kleine mensje huilt volwas-
sentranen. Een diep gevoel van thuisko
'Ons' huis in 1993
men en tegelijkertijd al van heimwee.
Weten dat dit gevoel bij de eerste keer
hoort en de tweede keer nooit hetzelfde
zal zijn.
Eerst Batavia, nu Jakarta. 'What's in the
name.' Voor mij zijn het de klanken van
een plaats die ik achtergelaten heb. Het
huis aan de Jalan Kebon Binatang.
De lagere school (aap, noot, mies en
pater pruim). Uitstapjes naar de dieren
tuin aan het einde van de straat. Namen
zoals Djoem, Tikoes, Betke en Bianca.
Een waas van vage gezichten. Tijd ver
bleekt beelden.
Het kind heeft stuivertje gewisseld en de
volwassen vrouw kijkt ernaar.
Na het 'tawarren' over de prijs van de
taxirit die mij naar mijn geboortehuis zal
brengen, stap ik in. Eigenlijk wil ik hele
maal niet tawarren. Ik kan het spel niet
spelen en wordt daarom soms breedla-
chend besodemieterd. Ik weet het, maar
het kan me niets schelen. Dat is mijn
spel.
Om vooral maar niets te missen zit ik
rechtovereind op de achterbank.
Gebouwen, straten en pleinen flitsen aan
mij voorbij. Rijen auto's. Auto's en men
sen. De airco draait op volle toeren en de
chauffeur neuriet.
Als ik later op de plaats van bestemming
uitstap ben ik rustig. Ik word toeschouwer
van mijn eigen film.
De straat herinnert mij in niets meer aan
wat eens was. Ik kijk naar asfalt en aan
weerszijden half op de stoep geparkeer
de auto's. Asfalt en blik. Geen lemen
grond, geen becaks. Geen tuinen meer.
De plek waar ik eens speelde, is wegge-
30