31
Mijn vader, moederen ik. Februari 1949.
vaagd. Door de tijd.
Het fornuisje met echte arang, de lap
penpop, de zinken teil met water, het
plastic bekertje (rood, geloof ik), het thee
serviesje. Blote voetjes op de altijd
warme grond.
Zelfs het huisnummer klopt niet meer.
Tenminste, als dit 'het huis' is. Tegen de
gevel prijkt een bord met de mededeling
dat men hier "bahasa Inggris' kan volgen.
Inschrijvingen kunnen plaatsvinden op
maandag, dinsdag en vrijdag bij de heer
Suwondo.
Dat is dat. Maar wat nu? Hier neem ik
geen genoegen mee!
Als ik nog in gedachten bijna intuïtief bij
één van de naastliggende huizen op de
bel druk, doet het gelukspoppetje zijn
werk.
De deur wordt behoedzaam openge
maakt door een wat oudere Chinees-
Nederlandse vrouw. Mijn in het Bahasa
van buiten geleerde vragen beantwoordt
ze glimlachend met:
'Kom toch binnen, toe maar.'
Haar hand op mijn arm.
De woning heeft veel weg van een soort
drive- in garage en is qua meubilair karig
ingericht. Aan de wanden veel protserige,
fel verlichte Chinese schilderijen. Deze
overdaad wordt me even later duidelijk
als ze losbarst met haar verhalen.
Heen en weer lopend van het aanrechtje
naar de tafel, ratelt ze aan een stuk door
en in een mum van tijd staat de tafel vol
felgekleurde lekkernijen. Rijst met
gerechten die ik moeilijk thuis kan bren
gen en warme thee. Gewoon, vanzelf
sprekend. Ik moet eten. Het is elf uur 's
ochtends.
Ze vertelt het heel leuk te vinden om
weer Nederlands te kunnen spreken. Ze
heeft een tijd in Nederland gewoond en
heeft er nog familie wonen. Ze hebben
allemaal restaurants, goede restaurants.
Om mij hiervan te overtuigen haalt ze een
paar fotoalbums uit de kast.
'En dat allemaal?', vraag ik hierbij wijzend
naar de verlichte schilderijen.
'Die heb ik gekregen van bekende perso
nen,' antwoordt ze trots.
Ik glimlach beleefd.
'Ja, ze zijn mooi.'
Na het vertellen van haar levensgeschie
denis belanden we uiteindelijk bij de
mijne en kan ik mijn vragen op haar afvu
ren. Uit mijn handtas komen de paar
foto's tevoorschijn die ik meegenomen
heb. Het huis, 'kleine ik' op een houten
stepje in de tuin.
Neen het huis komt haar niet bekend
voor.
Een foto van mijn ouders dan, de baboe
misschien. Je weet maar nooit. Namen
van oma, ooms en tantes die bij ons
inwoonden. De buren die Arabisch
waren. Of de andere buren, ook een
Chinees- Nederlands gezin.
Ze schudt haar hoofd. Neen, het zegt
haar allemaal niets.
De huizen zijn ook zo veranderd. Zowel
aan de voor- als aan de achterkant is in
de loop der jaren aangebouwd. Wat aan
de buitenkant één huis lijkt, wordt soms
wel door vier families bewoond.
'We kunnen wel vragen of we mogen kij
ken?' En óf ik dat wil.
Ze klopt op een deur die mij nog niet eer
der was opgevallen en even later bevin
den we ons in een andere 'woning'.
Privacy kent men hier nauwelijks. De
woningen zijn enkel met een soort tus
sendeur van elkaar gescheiden. Niet op
slot, alleen even kloppen.
Na het roepen van een naam verschijnt
er een jonge Indonesische vrouw. Ze
droogt haar handen af aan haar rok die
vastgehouden wordt door twee kleine
verlegen peuters. Een zachte handdruk.
Dan snelle zinnen Bahasa die ik niet
helemaal kan volgen, maar waarvan ik
wel een vermoeden heb. Als de jonge
vrouw een uitnodigend gebaar maakt
weet ik dat het goed is.
Mijn ogen dwalen door de vertrekken in
de hoop iets herkenbaars te ontdekken.
Ik concentreer mezelf in de hoop een of
ander 'signaal' te krijgen. Maar nee.
Hetzelfde ritueel herhaalt zich nog twee
keer, alleen zijn het andere gezichten die
mij aankijken. Beide keren word ik vrien
delijk ontvangen en mag ik kijken, daar
waar ik maar wil. En dan ineens is 'het'
er. In een van de vertrekken voelt het
alsof ik er eerder ben geweest. Een
koude rilling.
Als mijn blik het witgekalkte plafond
bereikt weet ik het zeker.
Dit plafond wijkt af van de andere die ik
gezien heb.
Ik herken dit van vroeger.
Wat ziet een kind en hoeveel kan het
bewaren? Bestaat zoiets of is het mijn
intens verlangen naar iets herkenbaars
dat ik bewaarheid wil zien?
Ik weet het niet en zal het ook nooit
weten. Het is mijn waarheid die telt.
Diezelfde nacht kan ik de slaap niet vat
ten. Ik heb mijn droom al overdag gehad
denk ik.
De volgende ochtend sta ik op de kade
van Tanjung Priok. Hier moet ik dus eer
der geweest zijn. Ik wil een foto maken.
De lens zoekt maar kan niets vinden. In
gedachten vormen zich andere beelden.
Foto's schuiven over elkaar.
De vrouw kijkt naar wat het kleine meisje
ziet. Baboe Djoem, huilend achter de
auto die hen naar de haven zal brengen.
Een grote boot en huilende, verdrietige
mensen. Ze ziet het kinderdek, een bord
nasi goreng en een stuk meloen. Enge
kooplui die aan boord komen, mama die
zeeziek is.
En nog zoveel meer. Een kind kan veel
bewaren.
Het pasfotootje van mijn zus draag ik
konstant bij me, maar een goede plek om
het achter te laten heb ik nog niet gevon
den.
Onder een waringinboom durf ik niet, de
heilige boom, geestenboom, spoken-
boom. Ik denk aan de enge verhalen
(guna-guna) waar ik mee ben opge
groeid. De vrouw met het gat in haar rug.
Ze nam alle kindertjes mee die nog in het
donker buiten speelden. Tegen de tijd dat
Voor het huis. Moeder, Djoem (baboe) en twee
broers, Max en Jacky.
het begon te schemeren moesten we bin
nen komen. Pas later krijgt deze vrouw
een naam: 'kuntil anak'.
Ik denk aan de mysterieuze dingen die in
en rond het huis gebeurden. De oude
nenek die altijd in de deuropening van de