Deel 4
Vicky Kaulbach
BADEK
Onwetend wat zich had afgespeeld in
Badek of elders leefden Pappie, Moes,
Maja en ik de eerste weken na de capitula
tie vrij vredig. Japanners? Afwezig op de
onderneming die verscholen in deze uiter
ste Oosthoek van Java aan Straat Bali ligt,
en dus onopgemerkt nog.
Ondertussen raakte het geld voor de
onderneming op. Pap kreeg een lumineus
idee. Hij riep de boekhouder, een Indische
jongen, de djoeroetoelis (schrijver) en de
tuinlui, Lan, Soemat en Djalè bij zich.
Verzameld in het kleine kantoor opende
Pap zijn grote safe en liet de kale laden
zien. Daarna liet hij de geldbak zien, waar
in nog wat geld lag, dat hij daarop eerlijk
verdeelde. Verdere uitbetaling was onmo
gelijk. In plaats daarvan gaf hij al het land
van de onderneming terug aan de kam
pongbewoners. Zij mochten het bewerken,
oebi planten, bomen kappen desnoods.
Ook de electriciteit raakte uitgeput. Als
ingenieur wist Pap daar ook raad op. Het
aggregaat bestond nog, alleen de olie ont
brak. Nu liet hij klapperolie persen en dat
gebruikte hij voor electra. Van zes tot acht
's avonds scheen het licht. Daarna duister
nis alom en vroeg naar bed.
Al gauw paste de bevolking zich aan. Bó
Sö, een oude vrouw uit de kampong,
bracht ons katès, mangga's, pisang, soms
roti koekoes, met stoom gebakken brood.
Ponisa en Ahmat bleven bij ons. Ponisa
kookte rijst met vis, voldoende aanwezig.
Op en dag sjouwde Pa Sö langs ons huis
naar het strand met een pikol zand. Het
leek op uilen naar Athene dragen. Tot onze
verbazing groef Pa Sö kleine kuiltjes in het
grauwe zand, waarin hij een maispit in een
klompje verse aarde begroef. Warempel:
binnen veertien dagen schoten op het
onvruchtbare zwarte strand zo maar mais-
plantjes op en zij droegen nog vrucht ook.
En vertelde de legende nietdat de over
heersing maar één djagong-oogst zou
duren? Dus na drie maanden zou de
Japanse bezetting voorbij zijn! Hoe onwe
tend.
Maja en ik amuseerden ons: geen school,
geen kantooruren, wandelen langs het
strand, dat aan onze achtertuin grensde,
zwemmen in de woelige zee, samen met
Skippy de hond en lui rusten in de tuin, die
met zijn vijgebomen en regenbomen vol
schaduw lag. Het leek wel vakantie voor
ons, alhoewel de dreiging van de Japanse
bezetting alle vreugde danig temperde.
Achter de dikke stam van de regenboom
draaiden Maja en ik vaak onze platen op
de oude grammofoon: Wiener Blut,
Ouverture Fledermaus, Nocturne van
Chopin. Moes verdroeg geen muziek meer
in huis, dus wij draaiden dat buiten, zodat
de klanken van vreugde en verdriet van het
huis afwaaiden. Daarbij lazen wij alles wat
de bibliotheek in Banjoewangi aan boeken
bezat. Op een dag haalde Moes een boek
uit haar kast en gaf het mij: het verhaal
over de Yoshiwara...
Ook de postman bracht brieven als van
ouds. Op een zonnige morgen, toen Maja
en ik weer in de tuin zaten, stond Moes
boven aan de trap van de achtergalerij en
riep mij, zwaaiend met een briefkaart.
'Vicky, je moet naar Nancy reizen, de tes
tamenten ophalen, want jullie erven...'
Stomme verbazing! Erven in oorlogstijd?
Erven van wie? Van oom Trap. Omdat
Moes wist, dat Trap in een ziekenhuis in
Semarang lag, schreef zij direct na de
capitulatie een kaart in het Maleis om te
vragen, hoe het met hem ging. Deze kaart
werd terugezonden met de laconieke
mededeling er dwars overheen geschre
ven: 'Soedah meninggal' (al gestorven).
Toen Maja en Moes naar Badek vertrok
ken, namen zij de kostbaarheden mee:
tapijten, de papieren, het zilver, het minia
tuur van de Grafin Armand von Sandberg.
Die moest ik ophalen, ook Paps Leica. Als
voorbereiding schreef Moes onmiddellijk
een briefkaart naar Badek, dat Vicky een
week later naar Badek zou komen.
Mei 1942: daar reed ik weer met de dogcar
naar het station langs de groene aloen-
aloen. Dit keer hadden de Japanners
Banjoewangi al ontdekt. De Kempeitai nes
telde zich in de oude soos. Op het vierkan
te plein oefenden de martiale kereltjes zich
onder veel geschreeuw en nog meer
bekijks van de bevolking in kendo, gevech
ten met de stok. De dogcar haastte zich
snel langs de menigte. Intussen bleek de
situatie gestabiliseerd. Treinen reden weer
op tijd, pasars stalden hun waren uit.
Japanners hielden zich tot nu toe op de
achtergrond. Wel vernamen wij van inter
neringen: ambtenaren, leraren en militairen
zaten achter de kawat. Men fluisterde dat
de vrouwen spoedig zouden volgen?
Na twee maanden bezetting veranderde er
heel wat. Allereerst voerden de Japanners
de nieuwe tijd in: de klok werd anderhalf
uur vooruitgezet op de Tokyo-tijd. Hollands
Huwelijk van Jan Hendrik Kuneman met Nancy Mary Kaulbach te Malang op het residentiekantoor,
8 februari 1938 (foto: Vicky Kaulbach)
17