Kaapstad 1957 Door B. He Wit Het leek bijna symbolisch dat wij, in de nadagen van het kolonialisme, weer langs dezelfde route voeren die onze voorvaderen hadden gevolgd naar Indië. Het heel lange eerste traject, van de win terse kou op 52° N.B. naar de subtropi sche warmte op 35° Z.B., langs de kusten van Europa en Afrika, zagen we bijna uitsluitend lucht en zee. Niet onderbro ken door het aandoen van tussenhavens had de bemanning het extra druk om de passagiers bezig te houden. En er zou nog zo'n lange route volgen, van Kaapstad naar Colombo en Djakarta, waarbij maar liefst driemaal de evenaar werd gepasseerd. Dat was zelfs Neptunus teveel, want die liet zich niet zien. Trouwens, wie zou hij hebben moeten dopen? Er was immers niemand aan boord die de reis voor het eerst maakte! Jongelui zagen een toch wel wat onzeke re toekomst in Indonesië niet zitten en in Nederland, waar na de fase van wederop bouw alles er op wees dat men aan de vooravond van een economische opbloei stond, kwam men zelfs handen tekort. Er was een zekere bezadigdheid opgetreden, de jongeren van weleer zoals ikzelf waren inmiddels zorgzame huisvaders geworden. Maar de civiele dienst kweet zich uitstekend van zijn taak. Vanaf sloe- penrol tot captainsdiner was het weer één groot feest! Hoewel iedereen er zo lang zamerhand van overtuigd was dat we tot een uitstervende categorie gingen beho ren lieten we ons de prima verzorging welgevallen. Er werd weinig gediscus sieerd. Er heerste een 'Pluk de dag' stem ming. Gezien de ervaringen in de zeven jaar na de souvereiniteitsoverdracht had men het idee dat handel en ondernemin gen weliswaar langzaam in Indonesische handen zouden overgaan, maar dat wij ons pensioen nog wel zouden halen. Niemand die toen verwachtte dat de kwestie Irian Barat tot een soort schokef fect zou leiden waardoor we allemaal binnen één tot anderhalfjaar onze koffers konden pakken. Allen keken wat onge duldig uit naar de kennismaking met het wat onbekende Zuid-Afrika. Dankzij de Vaderlandse Geschiedenis wist men er iets meer van dan van andere verre gebie den. Jan van Riebeeck; de strijd van de Boeren tegen de Zoeloes en later de Engelsen; dat in het recente verleden de jeugdige koningin Wilhelmina het mach tige Albion had durven trotseren door een oorlogsschip te sturen om Paul Kruger naar Europa te halen; dat er goud, diamanten en de grondstof voor het atoomtijdperk, uranium, vandaan kwa men. En dat men er een taaltje sprak dat verwant was aan het Nederlands. 'Prikkelpoppie' voor het goed Nederlandse 'pin-up-girl' en 'vernufte- ling' voor het eveneens oer-Nederlandse 'ingenieur'. Hiermee, en met de rond kampvuren gezongen liedjes zoals 'Sarie Mareis', 'Bobbejaan' (om die rooi-nek te verslaan), hield de kennis van de gemid delde Nederlander op. Met Apartheid hield niemand zich nog bezig. Op de ochtend van aankomst stonden de passagiers reikhalzend aan de reling en zagen langzaam het silhouet van de Tafelberg naderbij komen. Zoals zovele landgenoten in voorbije eeuwen ooit had den gedaan. Weer viel het op dat honder den mensen bij zo'n, toch als kennelijk bijzonder aangevoelde gelegenheid, de adem inhielden en deze nadering, evenals destijds bij Sabang, in doodse stilte ver liep. Zodra het schip aan de kade lag was de spanning echter gebroken en nauwe lijks waren de inklaringsformaliteiten vervuld of velen haastten zich de valreep af en beleefde Kaapstad een invasie van een paar honderd nieuwsgierige Hollanders, die met eigen ogen wilden zien wat de nakomelingen van hun voor ouders er van hadden gemaakt. Het ver blijf zou maar een paar uur duren, vol doende voor het innemen van drinkwater, aanvulling levensmiddelen en brandstof. Een uitgebreide excursie was niet moge- „gs? 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 24