INDISCHE JADEN DJOCJAKARTA 1936 F.W. Kaptijn Van negen tot twaalf Begin 1936 was ik alweer ruim een jaar terug na een driejarig verblijf in Holland en inmiddels waren we al twee keer ver huisd en woonden nu op ons derde adres in Soerabaia. Het had met de promotie van mijn vader te maken, die naarmate hij opklom bij Kolff betere huisvesting kon betalen. Na de Mawarstraat en de Van den Bosch laan was het nu de Sumatrastraat. Een fijn huis, naast melkhandel Verschoor, dicht bij het zwembad Brantas en vlak naast de Kali. Om op de Broederschool aan de Coen Boulevard te komen nam ik 's ochtends voor één cent het kleine pon tje naar de pasar, liep langs de tentoon gestelde marktwaar, waarvan ik de geu ren nooit meer kan vergeten en tien minuten later was ik op school. Mijn vader verwachtte nog een promotie en met een blij gezicht kwam hij op een middag thuis, pakte mijn kleine broertje van twee op en vroeg: 'Wil jij Djocjaneesje worden, ja?' Ik was kennelijk te oud om van nationali teit te veranderen. Zo hoorden we dat hij was benoemd tot Chef van Kolff Buning, zoals de firma in Djocjakarta heette. Voor mij, als negenja rige jongen brak er een spannende tijd aan. We hielden vendutie en logeerden de laatste dagen bij vrienden. Op school nam ik afscheid van broeder Plechelmus en mijn vriendjes in de vierde klas. De trein bracht ons naar Djocjakarta waar we een taxi namen naar Hotel Mataram dat vlakbij bleek te liggen in Malioboro. In mijn herinnering was het een diepliggend hoofdgebouw met een dubbele oprit door de grote, met potpalmen omzoomde voortuin. De koele, ouderwetse kamers lagen in twee lange vleugels die door overdekte galerijen met het hoofdgebouw en elkaar verbonden waren. Dat was maar goed ook want we kwamen midden in de regentijd aan. De boekhandel van Kolff-Buning lag schuin tegenover het hotel. Hoewel niet zo groot als die in Soerabaia was het toch een van de gro tere zaken aan Malioboro. Vol trots wees mijn vader ons op het wapen van de Sultan dat in rood en goud op de voorge vel prijkte. 'Hofleverancier van Z.M. Den Sultan van Djocjakarta'. Regelmatig stopten er 'andongs' van de kraton om een Pangeran of Raden Ajoe uit te laten stappen, die onder begelei- Residentie kantoor Jogja ding van mijn vader boeken uit kwam zoeken of bestellen. De procuratiehouder van de firma had een huis te huur aan de Mataram Boulevard, dat dicht naast het zijne op hetzelfde erf stond en ook de vorige chef met zijn familie onderdak had geboden. Wij gingen een avond kijken en maakten kennis met de familie in het indrukwek kende hoofdgebouw waar een al even grote tuin omheen lag. De dochter des huizes, de oudste van vier kinderen, nam mij meteen op sleeptouw en toonde vol trots de garage waar een glanzend zwar te Packard en een wat kleinere beige Plymouth stonden. Geschenk van Oma, verklaarde ze parmantig. Ik geloofde haar niet en daarop trok ze me mee naar de eetkamer. Aan de wand hing het wapen van haar moeders familie. Een druiven tros met daaronder een wijnglas waarin het sap werd opgevangen. Het zei me toen nog eigenlijk niets. Later ving ik uit gesprekken tussen mijn ouders wel het een en ander op waaruit de grote rijkdom van die familie bleek. Voorlopig had ik mijn hart aan dit blonde aanstaande buur meisje verloren. Jammer genoeg zat ze niet op dezelfde school als die waar ik naar toe ging. Als 'niet praktizerend' katholiek was mijn vader toch nog zo behoudend dat hij mij naar de enige katholieke school in de buurt stuurde, wellicht om zijn ouders in Holland niet te kwetsen. Zo kwam ik bij de Zusters Franciscanessen. De school, om de hoek van de Sultansboulevard op de Soembingweg, was gevestigd in een groot woonhuis met wel acht kamers en een paviljoen. Tot aan de overgang naar de vijfde klas kreeg ik nog vier maanden les van juffrouw Poublon. Ze was niet erg onder de indruk van de kennis die de broeders in Soerabaia mij hadden gepro beerd bij te brengen. Op mijn beurt had ik moeite om haar uitleg van breuken te begrijpen terwijl ik met de idioom-oefenin gen, ontleden en opstel maken als beste uit de bus kwam. Onze taal had al vroeg mijn belangstel ling, daar wilde ik alles over weten. Op mijn vraag wat 'idioom-oefening' beteken de, vertelde zij me dat het mijn taalgevoel zou scherpen. Ik dacht daar lang over na. Met een vijf voor rekenen maar een acht voor taal, haalde ik met de hakken over de sloot de vijfde klas. De grote vakantie was een opluchting. Die begon altijd met mijn verjaardag, deze keer gevierd met nieuwe vriendjes. Tot mijn genoegen werd een stille wens door het buurmeisje vervuld; ik kreeg een verjaardagszoen. Blozend stamelde ik een dankjewel maar zoende haar fluks terug. De plagerijen van de andere kinderen nam ik voor lief. Dankzij mijn vriendschap met de buren mocht ik dikwijls met hen mee, soms in de Packard op een klapstoeltje, een andere keer met de Plymouth, wanneer alleen de kinderen naar hun Oma gingen. Dat was ook een heel nieuwe ervaring voor mij. Oma woonde in de beneden stad, dicht bij de kraton, in een oud huis met veel bijgebouwen en talloze bedien den. Er was altijd veel familie aanwezig, ooms, tantes, neven en nichten die voor onbepaalde tijd van Oma's gastvrijheid genoten. Een buurjongetje meer of min der viel daar niet op of het moest zijn dat deze kleine totok zowaar Javaans begon te spreken. Ja, je moest wel, niemand sprak daar het gewone Maleis. Ik voelde mij ook erg aangetrokken tot de Javanen en hun taal bekoorde mij doordat er van die kernachtige uitdrukkingen in voorkwa men waar je in het Nederlands een hele omschrijving voor zou moeten bedenken. En dan de adatregels van wat wel en niet behoorlijk was en de grote waarde die daaraan gehecht werd. Hoe gemakkelijk 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 9