!SÜPr
nlSS&awNfti
m
«OVEBWJNT
-J&rt- :-." Uh«&i«a
Nadat de oorlog met Japan in Nederland
langdurig verdrongen was geweest werd
door het Comité Herdenking 15 Augustus
1970 in dat jaar de eerste landelijke her
denkingsmanifestatie georganiseerd naar
aanleiding van de 25e verjaardag van de
capitulatie van Japan. Toen hierna in de
loop der tijd de behoefte aan een jaarlijk
se herdenking werd onderkend, ontstond
op 25 Maart 1980 de Stichting
Herdenking 15 Augustus. Dankzij haar
gewaardeerde inspanningen werden de
herdenkingen een waardige Indische
tegenhanger van die van 4 en 5 Mei.
Toch vielen de laatste jaren enige kriti
sche commentaren te beluisteren. Men
leze hiervoor ondermeer de artikelen van
R. Boekholt en H. Deetman in respectie
velijk de Moesson van September '92 en
NINES-nieuws van October '92. Ook
schijnt de indruk te zijn gewekt, als zou
de aandacht rondom deze algemene her
denking zich grotendeels toespitsen op
de lotgevallen van hen die door de
Japanners geïnterneerd werden. Wie
echter ook het gedenkboek van de stich
ting uit 1990 heeft gelezen, die de pluri
formiteit en gemêleerdheid van de
samenleving in Indië benadrukt, begrijpt
dat dit effect niet bewust zal zijn
gecreërd. Eerder zou het kunnen liggen
aan de inhoud van bepaalde programma
onderdelen of door het opvallend verstek
laten gaan van een gedeelte van de
gemeenschap uit Indië. De vraag is dan
of dit verstek laten gaan wordt veroor
zaakt door een zekere traditionele terug
houdendheid ten aanzien van officiële
gelegenheden, of juist door programma
en vormgeving? Betreurenswaardig blijft
het, dat de erkenning voor de oorlog in
Z.O. Azië die in Nederland na langdurige
strijd is bereikt, niet genoeg en vooral niet
door de jongere generatie, wiens huidige
positie mede uit dat oorlogsgebeuren is
voortgekomen, naar waarde schijnt te
worden geschat. Anderzijds zouden
pogingen vanuit de jongere generatie om
tot overleg te komen ook positief gewaar
deerd mogen worden. Heel goed dat er
nu meer belangstelling en begrip voor de
ex-geïnterneerden is ontstaan. Weinig
aandacht is er echter nog voor hen die
niet in een Japans kamp terecht kwamen.
De 'buitenkampers'
Naar schatting bevonden zich ten tijde
van de Japanse inval in geheel
Nederlands-lndië ongeveer 360.000
Nederlanders, te weten 280.000 Indo-
Europeanen en 80.000 totoks. In tegen
stelling tot de andere eilanden hebben de
Japanners op Java de ruim 200.000
aldaar wonende Indo-Europeanen, op de
militairen en prominenten onder hen na,
niet net als de totoks zonder meer willen
interneren. Daar zijn enkele redenen voor
aan te wijzen. In de eerste plaats wenste
luitenant-generaal Imamura, de bevel
hebber op Java, tegenover de
Nederlanders een gematigde politiek te
voeren. Hij is hiervoor bekritiseerd en
naderhand overgeplaatst. Zo werden
Nederlandse burgers en in dit geval dus
hoofdzakelijk de totoks ook niet onmidde-
lijk geïnterneerd, maar dit gebeurde gelei
delijk. Het mede interneren van zo'n grote
groep Indo-Europeanen zou de
Japanners voor grote logistieke proble
men plaatsen. Ze leverden in niet onbe
langrijke mate het kader in overheids
diensten en bedrijfsleven en daarom
werd hun internering aanvankelijk niet
wenselijk geacht. Dat gold eigenlijk nog
meer voor de totoks, maar zij werden
door de Japanners meer dan de Indo-
Europeanen beschouwd als exponenten
van het vooroorlogs bestel. De Japanners
durfden hen om politieke redenen niet te
10
ontzien. Daarbij was reeds gebleken dat
de meeste Nederlanders (totoks en Indo-
Europeanen) niet geloofden in een
Japanse eindoverwinning en meenden
dat een geallieerde bevrijding zelfs bin
nen enkele maanden te verwachten was.
Relatief velen gaven blijk die tussenperio
de niet in lijdzaamheid en passiviteit te
willen doorbrengen. De Japanners vrees
den de invloed op de inheemse bevolking
die door de Nederlanders kon worden uit
geoefend. Het antwoord op dat alles was
de internering van de totoks en hun volle
dige afscheiding van de samenleving.
Anderzijds beweerden de Japanners dat
zij deze in steeds groter wordende maat
schappelijke nood verkerende groepering
wilden beschermen tegen ontstane anti-
Nederlandse sentimenten (waar de
Japanners zelf debet aan waren!) onder
de inheemse bevolking. Indo-Europea
nen zouden onder een verscherpte con
trole gebracht worden, waarbij de zo
gevreesde Kenpetai (de Japanse gehei
me politie) een sleutelrol zou gaan vervul
len. Ook op andere eilanden is inciden
teel geprobeerd, door een enigszins
afwijkende behandeling, een wig te
drijven tussen Indo-Europeanen en
totoks.
Desondanks werden Nederlanders, daar
waar zij in hun functie onmisbaar bleken,
gedwongen onder Japans toezicht hun
werk voort te zetten. Tevergeefs werd
getracht de Indo-Europeanen voor
Nippons 'Groot-Oost-Aziatische-
Welvaartsfeer' te interesseren. Slechts
een zeer beperkt aantal had hier oren
naar (er waren ook totoks bij) en hun
motief was voornamelijk een streven,
samen met de inheemsen (de Indone
siërs), naar onafhankelijkheid. De Japan
ners hanteerden op Java een nogal
gecompliceerd criterium om Nederlanders
niet te interneren, namelijk een bepaalde
mate van Europees-Aziatische afstam
ming. Aan deze uitzonderingsregel werd
niet stipt de hand gehouden. Soms wer
den Indo-Europeanen willekeurig samen
met de totoks of incidenteel als aparte
groep geïnterneerd. Soms ook wisten
totoks buiten het kamp te blijven door
zich als Indo-Europeaan voor te doen.
Er zijn overigens ook groepen Chinezen
(Japan voerde sinds 1937 oorlog met
China) en Japan-vijandige inheemsen
geïnterneerd. Voor zover dit mogelijk
was, is vanuit de Indo-Europese gemeen
schap getracht de mensen in de kampen
te helpen. Dit gebeurde door het verrich
ten van koeriersdiensten, het plegen van
sabotage en andere verzetsdaden, leve
ring van voedsel, medicamenten etc.
Hierbij werd samengewerkt met
Chinesen, ex-KNIL militairen, waaronder
dikwijls Ambonezen en Menadonezen, en
andere bevriende inheemsen. Onder de