Gedeelte van een batikschilderij dat de rampokpartij op
Badek symboliseert
alarmeerde die. IJlings kwam nu de politie
op motorfietsen aanrijden op de weg, die
langs de sinderan naar de besaran liep. Zij
vroegen Nancy, die op de voorgalerij op de
uitkijk stond, waar het gebeurd was en
reden door naar de besaran. Zij liepen het
huis binnen en ontzetten De Pa, die nog
altijd aan zijn benen hing, nadat hij de kast
had geopend. De mensen uit de kampong
waren teveel bezig geweest de rampok-
kers te pakken te krijgen. Zo goed en zo
kwaad als het ging stelpten zij het bloed
aan De Pa's armen, maakten de touwen
los. Hun taak was de djahats te arresteren.
Direct daarop reden zij weer weg en ach
tervolgden de rampokkers, die de kant van
Satak op waren gevlucht. Daar in het bos,
onder een boom, vonden zij enkele
Javanen, alsook de toegetakelde rovers,
die als halve lijken neerlagen. Zo kreeg de
politie enkelen van de kètjoe te pakken.
Daar vond de politie ook een gedeelte van
het geroofde geld terug.
Weer een andere Javaan waarschuwde de
manteri van de polikliniek, die in de buurt
woonde. Die klom direct op zijn fiets en
reed in de naderende dageraad naar de
besaran. Die heeft De Pa verbonden.
Ondertussen kwam de politie terug met de
gevangen djahats en de halve lijken. Ma
en Jetje keerden terug naar de besaran.
Boe, Rijcke en Gees werden verlost uit de
geïmproviseerde schuilkelder in het bos.
De nieuwe dag begon met grote schoon
maak. Vuurtjes werden in de kampong ont
stoken voor de ochtendrijst.
De moeilijkheid school in het feit, dat nie
mand meer een auto mocht houden. Alles
was door Nippon gerequireerd. Bij de gra
tie van de overweldiger mocht Badek één
auto behouden. Daarmee zijn Pa en de
politie in de ochtend naar Kediri gereden
om alles aan de Japanners te melden. Als
een held arriveerde De Pa daar met zijn
verbonden armen op het Politiebureau. Hij
wist te vertellen dat zij die rovers te pakken
hadden gekregen. Het verhaal van de ram
pokpartij ging als een lopend vuurtje door
de buurt, ledereen wilde De Pa's verhaal
horen. In Kediri werd hij opnieuw deskun
dig verbonden en mocht terugkeren naar
Badek.
Dit geval illustreert weer dat bij een
gezagsvacuüm - al duurt dat maar een
dag - alle kwade elementen van de kam
pong de kop opsteken en aanslagen bera
men. De Japanners hebben dit euvel snel
de kop ingedrukt door heel wrede maatre
gelen. In Madioen gebeurde hetzelfde
enkele weken later. Daar werden de ram
pokkers in aanwezigheid van de hele
opgetrommelde bevolking getjientjangd
(aan stukken gesneden) en de koppen
afgehakt. Daarna werd er niet meer geram-
past of gemoord. Maar het moet jezelf
maar overkomen. Om te rillen. Men zit in
de eenzaamheid van een onderneming
verweg van de beschaving, zonder ver
voer, met een kapotte telefoon, dus geen
verbinding of mogelijkheid snel hulp te vra
gen. Overgelaten aan het noodlot datje
niet kunt ontgaan, wel overwinnen, zoals
Seneca zegt. Dat hebben de Kunemans op
die maanlichte nacht gedaan. 'De Geest
Overwint', zoals op het Indische monument
in Den Haag is gebeiteld.
Intussen werd Jan Kuneman geïnterneerd.
Nancy hoorde niets meer van hem. Later
bleek dat hij naar Singapore werd ver
scheept. Ook wist Pa Kuneman te vertellen
dat wij allemaal geregistreerd zouden wor
den. Vele geruchten deden de ronde, de
meesten bleken gelukkig onwaar.
De citybag werd gevuld met de testamen
ten van Oom Trap, met de oude papieren
van de Von Kollescinsky's, met het zilver.
Maar het miniatuur van de Grafin was te
ver opgeborgen, evenals de Leica. Die zijn
nooit meer terechtgekomen. De tapijten
bleken natuurlijk veel te zwaar! Nancy gaf
mij rauwe koffiebonen mee, die ik in een
broekspijp knoopte.
Vroeg in de volgende ochtend reden dokter
Annie en ik terug naar Watès, opnieuw
begeleid door de stoet met ruiters. Op het
station te Kediri stonden weer soldaten. Als
je dan moet buigen, buig dan diep. Dat
deden dokter Annie en ik. Onze wegen
scheidden zich. Dr. Annie ging naar
Toeloengredjö en ik stapte in de trein naar
Kediri.
De ouderwetse citybag, loodzwaar, baarde
opzien. Telkens moest ik de hulp inroepen
van een passagier om de citybag in en uit
de trein te tillen. In Soerabaja hielp de
dogcarkoetsier me. De hele reis zat ik op
de citybag, men stond niet meer op voor
de orang belanda. Elke vriendelijkheid
werd met gegrom en afkeurende taal bege
leid. Een geluk dat ik nog geld bij me had.
Dat bracht in elk geval welwillendheid en
hulp tevoorschijn.
Weer logeerde ik bij de familie Buurman
van Vreede. Voor het krieken van de vol
gende dag stond ik op Goebeng. Het werd
weer instappen, overstappen, uitstappen,
vele bruggen kapot. Eindelijk in de avond
gloorden de lichtjes van Banjoewangi in de
verte. Met de dogcar langs de aloen-
aloen, nu met lantarens verlicht. Eindelijk
de donkere tunnel van groen met het lich
tere weerschijn aan het einde, naar het
laatste huis aan Straat Bali - en dat wisten
wij toen nog niet - dat ook het allerlaatste
home-sweet-home zou blijken te zijn.
Opnieuw gloorde de volle maan en ver
bleekten de sterren. Ponisa roosterde de
rauwe koffiebonen. De geur steeg op uit de
Jan Kuneman met Marijcke, 31 augustus 1941
keuken. Moes blij dat ik terug kwam. Pap
genoot van de pasgezette koffie. Maja en
ik liepen naar het strand en zagen de
maanbaan, die toverachtig mooi lag uitge
spreid over de zee - een lichtend tapijt
voor de goden van Java, die zeker uit de
bergen zouden afdalen.
We hadden het nog zo goed: een heel huis
met huisraad en mooie bulletjes, de
Koreaanse kist met daarin het Satsuma-
porselein, de portretten aan de muur, klam
boes om de bedden, bedienden in de
dapoer en stilte rondom, alleen het ruisen
van de zee. Het zilver lag weer in de laden.
Maja zou de volgende dag weer paardrij
den. Wie dacht aan het spreekwoord: Al
lijkt het water nog zo stil, pas op, eronder
ligt de krokodil...
Geen goden daalden van de bergen, wel
boze geesten en bandjirs.