Mevrouw L. Valkenhoff- Marcus behoorde tot een groep van dertig schoolmeisjes, die door de Japanners was geronseld om als verpleegster te gaan werken in Balikpapan. Tijdens het transport vanuit Batavia leden zij schipbreuk en degenen die de kust levend wisten te bereiken werden aan het werk gezet in een Japans hospitaal. In dit verslag geeft zij haar persoonlijke ervaringen weer van de gebeurtenissen die hierop volgden tot aan de bevrijding. Sommige namen in dit verhaal zijn gefin geerd. Na aankomst in Balikpapan werden de meisjes aan de medi sche staf toegevoegd, die bestond uit slechts zeven Japanse verpleegsters. Nadat de schipbreukelingen wat hersteld waren gaf de Boetjö - de geneesheer- directeur en hoofd van het hos pitaal - opdracht dat iedereen zich diende te verzamelen op het hospitaalplein, heel vroeg in de ochtend. Hij sprak allen toe: 'Als hoofd van de medische dienst verwacht ik dat allen zich opti maal zullen inzetten voor het te verrichten werk. Solidariteit en loyaliteit zonder aanzien des persoons moeten gehandhaafd blijven. De leerlingverpleegsters van Java hebben de taak prak tijk en studie met elkaar te combineren'. Dan boog men voor de 'Rijzende Zon' en deed daarna gymnas tiek op Japanse muziek. Zo zou iedere morgen vroeg de dag taak beginnen. De zustertjes kregen Japanse roepnamen, zoals Hanako-san, Ito-san enz. Voor het werk dat deze kinderen deden zouden hun families fl. 11,-- per maand overgemaakt krijgen. De vrijheid was zeer beperkt. Eén van de zustertjes was zo onvoorzichtig geweest om haar ongenoegen in het Hollands te uiten over Japanners, de situatie en zo meer. Het gevolg was dat ze ter verantwoording geroepen werd. Twee mannen in uniform kwamen het hospitaalterrein op, op zoek naar Ito- san (Jootjes Japanse roepnaam). Er heerste een gespannen sfeer. 'Ito- san' zelf had zich verstopt. Misschien was het aan de invloed en bescherming van de medische staf te danken dat het uiteindelijk voor Ito- san goed afliep. Een les voor iedereen om voortaan niet zo loslippig te zijn. Regelmatig was er luchtalarm. De schuilkelders waren reeds van tevoren gevuld met blikken voedsel en medicamenten. Herstellende patiënten redden zoveel mogelijk zichzelf bij lucht alarm. En toen gebeurde het! Luide sirenes! Ten teken dat voor de zoveelste maal een run gemaakt moest worden naar de schuilkelders. Langdurig dit keer. Hoe lang de luchtaanval geduurd had was niet duidelijk. Balikpapan leek een vuurstad en iedereen vluchtte het bos in. Grote vrachtwagens werden volgepropt met mensen. Men stond als haringen in een ton. Er waren geen zitplaatsen. De groep werd gebracht naar een noodhospitaal, gebouwd van bamboe en gedèk, kilometers ver het bos in. Er waren langwer pige onderkomens op palen zonder deuren en links en rechts houten vloeren om te slapen. De kali diende als wasplaats. Drinkwater moest altijd eerst gekookt worden en zuinigheid met voedsel en medicamenten was een eerste vereiste. Regelmatig kwamen gewonden binnen, sommigen met verlies van een been of arm waar een stompverband aan gegeven moest wor den. Een confrontatie met menselijk leed, ongeacht rang of ras. Aan de andere woudbewoners zoals koppensnellers, orang- oetans, slangen, wilde zwijnen, bloedzuigers enzovoorts, dacht niemand meer. Lopende patiënten moesten, waar mogelijk, ook de handen uit de mouwen steken. Merkwaardig was, dat er in dit groene woud niets eetbaars groeide. Zelfs de oranje vruch ten aan enkele bomen bleken giftige vruchten te zijn. Lombok, ja lombok rawits - kleine groene of rode pepertjes - waren vreemd genoeg in behoorlijke mate in het wild te vinden. Tot nog toe de enige eetbare 'vitaminen', doch helaas niet geschikt voor dagelijkse consumptie. Meniran, katémas, sirihbladeren en zo meer, respectievelijk tegen koorts, hardlijvigheid, hoest en verkoudheid, kruiden die op Java groeiden hadden een kostba re aanvulling kunnen zijn op de sterk geslonken medicamenten. Het gebrek aan voedsel, vitaminen en medicijnen eisten uitein delijk hun tol. Malaria, dysenterie en beri- beri waren niet meer te voorkomen. De werkzaamheden werden zwaarder en zwaarder omdat de lichamelijke conditie meer en meer afnam. Het duurde niet lang of ook ons groepje moest dieper de rimboe in. Kilometers had den we gelopen toen we bij het tweede noodhospitaal aankwa men, waar de anderen al eerder heen waren gegaan. Jo en Beth, de zusjes die eerder gescheiden waren, omhelsden elkaar met tranen in de ogen. 'Neem mijn slaapplaatsje maar, je bent doodmoe' bood Jo aan. Dankbaar voor het aangeboden plaats je - want er was niet veel ruimte meer - viel Beth in een diepe slaap, alsook de pas aangekomen collega's. Tegen de ochtend werd ze wakker door een vreemde hitte aan haar voeten. Jo sliep aan het voeteneind. 'Jo', schrok ze, 'Jo heeft hoge koorts!'. 'Malaria!' schoot het door Beth's hoofd, daar was ze vroeger al gevoelig voor. Ze alarmeerde de wachtzuster en haar zus werd met spoed in de ziekenboeg opgenomen. Om de koorts te ver minderen werd Jo met koud water gewassen en koude com- pressen op het hoofd gelegd. Een onderzoek volgde, maar behandeling mocht niet meer baten. Jo (Ito- san) stierf de vol gende dag zonder dat er eigenlijk een juiste diagnose gesteld kon worden. Op haar sterfbed brachten dokters en verplegend personeel de kanggov- san (verpleegster) saluerend een laatste groet. De Japanse staf liet het aan zusje Beth over om Ito- san te ver branden of te begraven. Zusje koos voor het laatste. De overle den kanggov- san werd in een wit laken gewikkeld en in het bos begraven. Het leven ging door. Maar de groep werd hoe langer hoe zwak ker. Malaria, dysenterie en/of beri- beri tegelijk waren de ziekten waar ze mee te maken hadden. Viel men op de grond dan kroop men naar een boom om zich aan op te trekken. De barre tocht door de rimboe werd voortgezet. 'Wie de groep niet bij kan houden, gaat op eigen risico verder' was de opdracht, ieder voor zich. ledereen kreeg een zakje beras (ongekookte rijst) en lucifers om de beras in een blikje met water te koken. Ook zout en peper behoorde tot de foerage. Zoals eerder vermeld, groeiden kleine lomboks in het wild, maar groenten en fruit ner gens. Moeizaam ging de tocht voort en iedere stap was een belasting. Sommigen gaven het op. De 'sterken' waren al lang uit het gezicht verdwenen. Drie achtergebleven zustertjes strompelden samen verder. Ze pauzeerden om te rusten en de beras te koken. Maar water was nergens te vinden en drinkwa ter evenmin. Ook hadden ze de kracht niet meer om de steile helling af te dalen op zoek naar een eventueel bronnetje. 'Gelukkig dat er 's morgens nog dauw op de bladeren en het 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 20