Herinneringen aan Indië
'Zou het misschien mogelijk zijn om artikelen uit de begintijd van Tong-Tong te her
drukken? Deze vraag komt regelmatig binnen op de redactie. Ja natuurlijk mevrouw
en meneer, dat is mogelijk. We hebben al 38 jaargangen achter ons, en het is geen
schande om in herhalingen te vervallen. Het is zelfs héérlijk om in herhalingen te ver
vallen. Kijken wij niet maar al te graag naar diezelfde oude fdm, waardoor we iede
re keer weer worden geraakt, genieten wij niet intens als er onverwachts een oude
plaat, die we al honderden keren hebben gehoord, op de radio komt, en pakken wij
niet om de zoveel tijd dat oude familie-album om weer dezelfde jeugdfoto 's te bekij
ken? Alles wat je dierbaar is en je gelukkig maakt, wil je graag behouden, al weet je
dat je verder moet, en dat dat niet het enige in je leven mag zijn.
Omdat wij toch rekening moeten houden met de groep jongerelezers, die geen her
kenningspunten heeft in Moesson, voor wie Indië alleen maar de oude naam is voor
hun meest geliefde vakantiebestemming, dat land dat ooit het land van hun ouders
was, waaraan ze verslaafd raakten toen ze voor het eerst op zoek naar hun roots gin
gen, worden de 'herhalingensteeds voor ons uitgeschoven. Volgende keer, volgend
jaar...Het is toch niet mogelijk om het iedereen naar de zin te maken, ook niet in
Moesson. Een ieder kan er uit halen wat hij wil, en de rest laten liggen.
En dan ineens...komt er een geschreven juweeltje in de post. Geschreven zoals de
Tong Tong lezer het vroeger gewend was, over een verleden tijd, die werkelijk was,
waarvan wij allen wéten hoe het werkelijk was...
Vivian Boon
Je bent vier jaar oud, de toekang listrik
komt, de elektricien, hij moet een kortslui
ting in het net vinden. Hij heeft zijn hulpje
bij zich. Beiden zijn inlanders, de een op
sloffen, de ander barrevoets. Je loopt als
een klein hondje achter hen aan, nieuws
gierig wat ze gaan doen. De toekang
schroeft de stopcontacten en schakelaars
van de muren en dan is zijn hulpje aan de
beurt. 'Tjobah' zegt hij, 'probeer eens'. De
ander raakt met zijn vingers de einden
van de draden aan. Als hij ineenkrimpt, is
het goed. 'Baik' zegt hij dan. Je bent vol
bewondering, deze man is voor jou een
held, dapperder dan die in de sprookjes!
Je loopt met je moeder op een brug over
een kali, aan de oever zie je een krokodil
liggen, hij heeft zijn ogen dicht, maar je
weet dat hij alleen maar doet alsof. Je
mag niet met je voeten in de tussenruim
tes van de planken komen, je bent nog zó
klein datje er door kunt vallen en dan zal
de krokodil op je afschieten en je verslin
den en moetje altijd in zijn buik wonen.
De tropische regen, plotseling komend,
even plotseling ophoudend, die kletterend
neerstort en alles onder water zet, je rent
naar buiten, naakt, juichend. Je houdt je
mond open en vangt de regen op. De
geur van de hete aarde, wanneer de
druppels vallen. De damp die opstijgt als
de bui voorbij is en de zon weer genade
loos schijnt. De regen is een bevrijding,
een verademing.
De tropische nachten, hun mystiek, die je
als klein kind al opzoog. Ze zijn diepzwart
en vol geluiden. Er bestaat geen scheme
ring, om zes uur wordt het donker,
ineens. De djangkriks, krekels, die met
hun concert beginnen, een schril, bijna
pijndoend geluid, de tokehs, gekko's, die
hun naam roepen, zeven keer betekende
geluk, dan mag je wat wensen. De voorbij
fladderende kalongs, vleermuizen, waar
je wel een beetje bang voor bent. Het
geroep van de straathandelaars, die in
het donker voorbijkomen en op een
eigenaardige, bijna schommelende
manier rennen, waarbij de aan de draag-
touwen van hun pikoelans, hun jukken,
bevestigde petroleumlampen een golflijn
in het donker beschreven. Koewéeee
putu, koewé póetoe, koewe putoeoeoe,
riepen ze, een lekkernij uit groengekleurd
rijstemeel met goela djawa erin, palmsui
ker. De nasale toon van de fluit van de
dampketel zwelt af en aan bij het rennen.
Je vader roept hem het erf op en onder
aan de traptreden van de voorgalerij zet
hij zijn pikoelan af en bereidt de koewee
poetoes. Je zit op de onderste traptrede
en kijkt toe hoe hij de koewees in de
stoompan legt, ze daarna door geraspte
kokos rolt en ze in een pisangblad aan
biedt. Je sluit je ogen van genot als de
warme gesmolten bruine suiker in je
mond uitvloeit en deze smaak zich met
die van het gekruide deeg en de kokos
mengt. De toekang lacht naar je en je
strijkt met één vinger heel even over zijn
onderarm, een klein teder gebaar.
Is dat heimwee?
Je ligt op de achtergalerij van jullie eerste
huis in Soerabaja op de rotan ligstoel.
Het is nog vóór de oorlog. Je bent net
wakker geworden en weet niet dadelijk
wie je bent. De lucht is een strakgespan
nen lichtblauwe zijden doek zonder wol
ken, de lucht siddert in de hitte. De gelui
den klinken merkwaardig gedempt. Je
hoort het slaan van een hamer op metaal,
korte spitse tonen, je hoort de pauw van
de buren schreeuwen en ziet in gedach
ten hoe hij zijn nek strekt en zijn staartve
ren uitspreidt. In de bijgebouwen achter
in het huis hoor je de bedienden lachen
en praten, je kunt ze vanaf jouw plaats
niet zien. Een pannedeksel valt kletterend
op de stenen grond, 'épetjot' hoor je
baboe Lan roepen. En plotseling weetje
weer hoe het was, voel je de vreselijke
pijn in je oor, waaraan je was uitgeleverd,
zittend achter de schuin in de hoek van
de kamer staande piano, je niet durven
bewegen, zachtjes jammerend. Daar had
je moeder je gevonden. Met je hand ga je
naar je oor, voelt de watten. De pijn is
weg. Nu pas zie je het poppenhuisje uit
een oude schoenendoos gemaakt, com
pleet met meubeltjes en lucifersdoosjes,
gordijnen en een vloerkleed. Dat heeft je
oudste zus voor je gemaakt, als verras
sing. Je bent nu klaarwakker, ziet de tjit
jaks aan de muur, die overdag slapen en
's nachts door de tokeh worden gejaagd.
Je hoort de doffe slagen van de toemboe-
kan waarmee de katjangs worden fijnge
stampt voor de gado-gado-saus, de
toemboekan uit zwaar gietijzer waarvan
je de gladde koele oppervlakte zo graag
met je vingers streelt. Je hoort het piepen
van de katrol boven de waterput, als een
emmer vol water omhoog wordt getrok
ken, het struikelende geluid van het uit de
schommelende emmer in de put terugval
lende water. Je hoort het droge knallen
van het natte wasgoed op de stenen en
ziet in gedachten de waterdruppels die
wegspatten en in de zon glinsteren. Bij
alle geluiden kan je je de erbij behorende
bezigheden voorstellen, zó vaak zat je bij
de bedienden in de bijgebouwen erbij,
toekijkend, luisterend, soms al meehel
pend, waar je heel erg trots op was, soms
snoepend als je iets te proeven kreeg. Ze
plaagden je, verwenden je en knuffelden
je. Uit de bijgebouwen aan de zijkant van
het huis waar je moeder haar privéschool
heeft hoor je de stemmen van de leerlin
gen die in een monotone sing-song woor
den en zinnen naspreken. Je voelt je
geborgen en veilig, een gevoel datje
nooit zult vergeten.
Je gaat met je moeder naar Toko Piet,
een grote winkel. Het was in het eerste
oorlogsjaar, jullie mochten nog in de win
kels kopen. Jullie hadden ook de fietsen
nog, die jullie later werden afgenomen. Je
zit achterop de bagegedrager, je benen
wijd uit elkaar gespreid om niet met je
voeten tussen de spaken te komen zoals
toen, vlak na de capitulatie, toen je naar
je vader toeging die krijgsgevangen was,
om afscheid van hem te nemen. Je houdt
26