je mond open en zingt een zoemtoon die door de hobbels en kuilen van de straat tot een dwaze melodie uit bobbeltonen, zoals jij zegt, wordt. Soms wip je op de bagagedrager wat na als de bobbeltoon niet goed uit je mond wil vallen, zoals je bij het bellen blazen ook vaak met een rietje moet schudden om de bel er af te krijgen. Zit toch eindelijk eens stil, zegt je moeder. Vóór Toko Piet moetje buiten blijven en op de fiets passen, pas op dat niemand de fiets gapt, zegt je moeder. Niemand dat zijn de Jappen, dat weet je al. Je staat naast de fiets, met beide han den stevig het stuur omklemmend. In de verte zie je een Jap op je af komen, je voelt je dun als de lucht om je heen, het liefst zou je de fiets laten vallen en weg rennen. Je staart voor je uit, je blik strak op de grond en je probeert niet met je ogen te knipperen totdat je de laarzen ziet. Langzaam laatje de blik omhoogglij- den, de puttees, de wijde kniebroek, de buik, het geweer op de rug, de pet met de zweetlap in de nek, het gezicht met daar in de ogen. Je blijft hem strak aankijken en probeert niet met je ogen te knipperen en niet weg te kijken, een spelletje dat je vaak genoeg met je zussen speelt, wie dat het langste vol kan houden, je wint het vaak. De man grijnst, tikt aan zijn pet, draait zich om en loopt weg. Je hebt gewonnen, van een Jap! Je bent ape trots. Je zit in de kinderstoel aan de grote eet tafel op de achtergalerij, de djongos heeft je net je bord met eten gebracht en zoals altijd wil je er nog een scheutje ketjap bij, waar je dol op bent. Tot nu toe hoefde je alleen op het buffet te wijzen waar achter de glazen deur de ketjapfles te zien is, maar dit keer houdt de djongos zich van de domme: 'maoe apa?' vraagt hij, 'saja tidak ngerti.' Je worstelt met het woord dat je nog niet goed kent en 'tjitjak' zeg je, je weet al dat het verkeerd is. De djongos grijnst breed, loopt naar de muur en met een vlugge beweging pakt hij een slapen de tjitjak van de muur af. Hij wil het nu spartelende beest op je bord leggen. Tidak, schreeuw je. Lachend laat hij de tjitjak weer op de muur vrij en jij eet zwij gend je bord leeg, dit keer zonder ketjap. De hele verdere dag oefen je ketjap, tjit jak, ketjap, tjitjak, nadat je baboe Lan gevraagd hebt hoe die lekkere bruine zoete saus heet. De volgende dag speelt de djongos weer hetzelfde spelletje. Maoe apa, vraagt hij weer. In je mond zijn twee woorden als ronde gladde kiezelste nen die er beide uit willen en om de voor rang strijden, het komt er nu op aan het juiste woord eruit te laten. Je krijgt er kip- pevel van! Ketjap, hoor je jezelf zeggen en dan nog een keer, nu triomfantelijk, saja maoe ketjap. Hij tilt je op uit je stoel tje, danst met je, je mag zelf uit de kast de fles met ketjap pakken en een scheut je over je eten doen. Babu Lan wasje lievelingsbaboe, je hing als een klit aan haar en zij was dol op je. Ze nam je voortdurend op en gaf neusje zoals je dat noemde, je mocht alles van haar. Als ze op haar handen en knieën de vloeren dweilde, zat je op haar rug en speelde paardjerijden, 's Middags bracht ze je voor je middagdutje naar bed en haalde je na afloop er weer uit, verzorgde je. Op een dag wordt ze bij je moeder geroepen, de thermometer is kapot en de bedienden worden ondervraagd. Met schrik herinner je je dat je een paar dagen geleden stiekem met de zilveren buis van de thermometer hebt gespeeld, en dat deze bij het terugdoen kapot was gegaan. Je durft niets te zeggen en laat toe dat baboe Lan de schuld op zich neemt. Maar sindsdien kan je haar liefde niet meer aannemen, je wringt je los als ze je vast wil houden en rent huilend weg. Loh, apa ini, noni tidak lagi tjinta saja? vraagt ze, of je niet meer van haar houdt. Je geeft geen antwoord. Wel stop je haar kleine cadeautjes toe, die je op haar matje legt, een blank gepoetste gobang (een twee-en-een-halve cent munt), een bloem, een zuurtje...Als ze je vraagt of die van jou zijn, schud je heftig je hoofd en ren je weer huilend weg. Ze gaat je achterna en wil weten wat er nu eigenlijk aan de hand is en snikkend vertel je haar dat jij het was die de thermometer gebro ken hebt. Gek genoeg lacht ze en drukt je tegen zich aan, dat had ze toch allang geweten, al diezelfde middag had ze het gemerkt, maar niets aan je moeder gezegd, daarom ook had ze de schuld op zich genomen om jou de straf te bespa ren. Jaren later in Batavia dat nu Jakarta heet, Indië heette nu Indonesië, hadden jullie nog maar één bediende, baboe Minah. Het was alles zo anders geworden. In plaats van liefde ondervond je alleen maar haat, woede en afwijzing die in amok kon omslaan. Het op straat zijn werd vaak tot een spitsroedenlopen, een onderhuidse dreiging was steeds aanwe zig- Alleen bij baboe Minah was dat anders, zij hield van je. Na school zat je op je hur ken bij haar in het kleine halletje achter het piepkleine huisje waar jullie toen woonden, praatte met haar, hielp haar, kreeg je kleine hapjes op een bordje om te proeven, die je met je vingers at. Baboe Minah die bijna begon te huilen toen je de pannen wilde schoonschrob- ben, een orang belanda die zich de han den vuil wil maken! En daar had je dan de groteske situatie dat jij de Nederlandse, de Indonesische ervan moest overtuigen dat het alles goed was zoals het was, dat de Hollanders al te lang de baas in dit land hadden gespeeld. Babu Minah kon aan de nieuwe orde nog niet wennen! En huilend vertelde je haar datje veel liever hier zou blijven dan terug te gaan naar Holland. Na een overval waarbij je oudste broer, die bij de KPM voer, zwaar gewond raak te, verbrak je vader zijn contract en ver trokken jullie overhaast naar Nederland, dit keer voorgoed. Huilend neem je afscheid van baboe Minah, je gezicht langs het hare wrijvend, je neus tegen haar wang drukkend. Maar een deel van je ziel zal achterblijven in dit land en bij dat volk waar je van houdt, waar je hoort. Nellie Haberland 27

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 27