Nagasaki, 9 augustus 194 In Nagasaki bevond zich in augustus 1945 een krijgsgevangenenkamp, Fukuoka 14, met circa 200 man voorna melijk door de Japanners krijgsgevangen gemaakte KNIL'ers. Ik hoorde tot die groep, die het restant was van een groep van 300 man die per schip vanuit Changi- kamp in Singapore naar Japan zijn ver voerd. Die zeereis met de Maebasu Maru eindigde in de havenstad Modji in het noorden van Kiushi. Aansluitend werd de reis 's nachts per trein voortgezet en op 25 april 1943 arriveerde de eerder genoemde groep in het kamp Fukuoka 14. Nagasaki werd al voor 9 augustus 1945 regelmatig door Amerikaanse B-29 bommenwerpers gebombardeerd. Het zwaarste bombardement vond plaats op 1 augustus door meer dan 400 vliegtui gen. Ondanks de bommenregen kwamen wij daar, wonder boven wonder, heel goed vanaf want we verloren maar één man. Plotseling hoorde ik een gerommel en een hard sissend en knetterend geluid. Ik keek op en zag door de grote ramen van de keuken aan m'n rechterzijde direct op dat geluid volgende scherpe lichtflitsen die pijn aan m'n ogen deden. Lichtflitsen en geluid dat vergelijkbaar is met dat van elektrisch vlamboog-lassen maar dan vele malen intenser. Ik dacht nog, gek dat je eerst geluid hoort en dan pas het licht ziet. Maar een fractie van een seconde later werd ik door een windstoot opgepakt en tegen het scheidingsschot van het kantoor van het Japanse toezicht in de keuken aangesmeten. Het schot viel over me heen en toen leek het alsof de wereld verging. Later bleek dat het gehele keu kengebouw voorzien van stalen spanten als een kaartenhuis tegen de grond was gesmeten. Achter mij, bedolven onder hetzelfde puin waar ik me onder bevond, bleek later de enige Japanner die ik door de ruiten van het toezichtkantoor aan de andere zijde van het scheidingsschot, had gezien te zijn. Hij was de Japanse tolk die Maleis sprak, dat hij had geleerd gedurende een jarenlang verblijf in Soekaboemi op Java als zelfstandige tokohouder. Voor ons stond het vast dat hij in die jaren ook een spion was geweest. Van een echte knal of explosie heb ik echter niets gehoord. Onder het puin, nadat het gebouw in elkaar was gestort, bleef het akelig stil en aardedonker en ik kon niets anders bedenken dan dat ik in m'n eentje deze ramp had overleefd. Met enige moeite kon ik me door het puin boven op me heen werken en kwam terecht in de buitenlucht. Het was en bleef eerst nog aardedonker en doodstil om me heen. Zo onwaarachtig stil en donker dat ik me afvroeg of dit nu toch wel met het einde van de wereld te maken zou kunnen hebben. Ik dacht dat er iets zou moeten zijn gebeurd met de zon. Die was öf ontploft óf door een bot sing met een ander hemellichaam ver uit haar positie geraakt. Gedachten die niet bepaald opwekkend waren. Die gedachte werd gelukkig weer snel verjaagd want het begon heel langzaam te dagen maar het was nog steeds te donker om wat te kunnen zien. En van onder het puin schijnbaar heel ver weg, hoorde ik weer de stem van de Maleier want zo noemden we die man uit Sukabumi. "Help me toch, help me toch", klonk het in het Maleis. Toch niet echt alleen dacht ik en heel langzaam werd het een beetje lichter. Het leek net alsof de dageraad aanbrak en ik kon weer wat om me heen zien. Met enige moeite lukte het mij om de Maleier, die met een uitste kende spijker van een houten balk in zijn rug vastzat, vanuit zijn benarde positie te Op 9 augustus moesten natte dekens worden gedroogd op de daken van de loodsvormige kampgebouwen. Een werk je dat ook al eerder was gebeurd waarbij we ervoor zorgden dat een aantal dekens zodanig op het dak werden uitgelegd dat ze in morse de letters POW ('prisoner of war') weergaven. Of het echt geholpen heeft dat weet ik niet, maar we hebben bij al die bombardementen dus slechts één echte treffer op het kamp gehad. Het motto was 'baat het niet, schaden doet het ook niet' zolang de Japanners er maar niet achter kwamen. Om elf uur 's morgens was er tijd om even pauze te houden. Voor degenen die rookten ging ik op weg om een kooltje vuur bij de stoomketel voor de kookpot ten te halen. De hele ochtend hadden we al zeer hoog vliegende vliegtuigen gehoord maar door de heiige lucht met af en toe gaten daarin waren ze niet te zien. 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 28