aaja meren J- Hoe de Gadja Merah Brigade is ontstaan uit ex-krijgsgevangenen De gevangenis van Rangoon en Moulmein, de kampen Tambusayat 108 en 114, Tamarkan, Cannburry, Tamuang en nog veel meer van deze helse Japanse herbergen zullen voor ons die in Burma en Siam in krijgsgevangenschap hebben gezeten niet zomaar vergeten kunnen worden. Maar mijn herinneringen gaan uit naar Cholburry, een kamp waar van men zegt dat de barakken door de Japanners zelf waren gebouwd en waarin zij ook hebben gezeten. Drie-en-een-half jaar leven als krijgsgevangene in dit kamp maakte op mij en vele anderen, die daar een harde infanterietraining onder de Sikhs hebben gekregen, een bijzonde re indruk. Laat mij eerst beginnen met onze bevrij ding uit een kamp in het Noorden van Siam, in de richting van de grote en mooie stad Chungmay. Dit laatste werk kamp waarvan ik de naam niet meer weet was maar klein vergeleken bij de andere kampen in Burma en Siam, waar ik eens gezeten heb. Onze werkzaamheden in dit kamp bestonden uit het aanleggen van een vliegveld en dit was net klaar en bruikbaar toen de capitulatie van Japan bekend werd gemaakt. Twee weken na dit heuglijke feit, werden de geallieerden van dit vliegveld door Dakota-vliegtuigen opgehaald en weggevlogen naar elders. Niet zoals wij, nu ex-krijgsgevangenen onder de Nederlandse vlag, want dra moesten we de wachtposten in het kamp van de Jappen overnemen. Ook moes ten we bij het dichtstbijzijnde dorp waar de Japanners hun wapens hadden inge leverd, wachtlopen. Ongeveer anderhalve maand later vertrokken we uit dit kamp, staande in open Japanse vrachtwagens met medeneming van wapens en keu kenspul. We gingen terug naar het zeer uitgebreide kamp Kanchanaburry, bijna even groot als Tamuang. Na enkele dagen moesten we hier om zogenaamd fit te blijven gymnastiek doen en ook beginnen met exercitie, niet wetende dat dit het begin zou worden van een verdere intensieve training. Op zekere dag moes ten we allen (op de zieken na), voor een spoedkeuring verschijnen. Dit gebeurde door enkele doktoren van het leger en was niet meer dan een paar keer hurken en opstaan, hier en daar op de borst en rug geklopt worden, dan de stethoscoop op de borst gedrukt om te horen of je van binnen niet piepte. Ook werden de reflexen getest en klaar was Kees. Dat alles nam ongeveer twintig minuten of minder in beslag en er werd meteen ter plaatse beslist of al-dan-niet geschikt was voor een verdere training. Van berichten die we hoorden uit kleine radio's die door vliegtuigen waren gedropt en van Engelstalige Siamese kranten wisten wij dat er op Java en andere eilanden de Merdeka (vrijheid) van Indonesië was uitgeroepen. Dat vrou wen en kinderen door de toen genoemde B.K.R. in kampen waren gehouden, dat pemuda's de Japanners de wapens had den afgenomen en ook dat de Nederlan ders niet meer als heersers over Indone sië werden geduld. De goedgekeurden, hoewel nog mager omdat we pas zo'n drie-en-een-halve maand de vrijheid hadden genoten, wer den uitgerust met Lee Enfield geweren, bajonetten met koppelriem, ransels, een paar 'battledresses' inclusief de plompe bootschoenen. Nog even bleven we in Kanchanaburry om dan bepakt en bezakt dit kamp te ver laten in open Engelse vrachtwagens, met een donkere Sikh als chauffeur, richting Cholburry. Hier begon onze intensieve training heel vroeg in de morgen tot ongeveer twaalf uur, om na het eten en een kleine rust pauze weer in de snikhete zon te begin nen tot vier uur in de middag. Het ontbijt was meestal droog brood, wat boter er op met chocoladepoeder en suiker als beleg, plus een mok chocolademelk. De maaltij den waren niet slecht maar toch ook weer niet al te best. Daar werden we zo beu van, dat we vaak 'buiten' gingen eten: bami, nasi goreng en andere Siamese gerechten, meestal dik onder de olie, maar toch nog wat smakelijker dan 'thuis'. Het baden 's middags na de oefeningen was een wedren, hier gold het 'wie het eerst komt, die het eerst maalt'. De tem- pat mandi is een grote ongepleisterde bak met bamboe kanten. Waar het water vandaan komt weet ik niet meer, maar het is geen leidingwater. Daar gingen we met tien man tegelijk in. Ook het wassen van je plunje gebeurde hier. Maar na enige tijd begint het water sterk te minde ren want ook de Sikh-instructeurs baad den hier. Daarna moesten wij, wanneer we corvee hadden, om de beurt met een ploeg water halen bij een put nabij de stad. Dit gebeurde met een Gurka vracht wagen waar een tank van ongeveer 500 liter water was opgesteld. Zo gingen we dan wel vijf keer op en af om deze tank met water te vullen. Laat mij gerust zeg gen dat het water verre van helder was, maar ex-krijgsgevangenen eten en drin ken toch al van alles dus onze magen waren al immuun voor een klein beetje vuil. De barakken waren gebouwd op een heuvelachtig terrein met vlak achter en naast het kamp een zeer uitgebreid Siamees graven complex, voor ons een ideaal oefenterrein. Bijna iedere dag kon men het geknal van de geweren horen omdat onze schietbaan daar ook lag. Het was voor ons een zeer harde dril die we van de Sikhs onder bevel van Engelse officieren hadden gekregen, zelfs onze eigen officieren hebben ook wat van hen geleerd. Er waren oefeningen met zeven-en-een-half centimeter mortieren, antitank-kogels, handgranaten, geweren voor het werpen van deze granaten. We oefenden in camoufleren. We leerden schieten vanuit de heup. De kilometers die we daar gelopen hebben waren niet voor de poes, maar onze voetzolen waren al zo hard als leer geworden. Hoeveel avondoefeningen er ook werden gedaan, buiten het kamp en rond dat uit gebreide gravencomplex, mocht geen woord gesproken worden. Dan voelde je je niet op je gemak, met dat mysterieuze om je heen. Na het avondeten gingen we meestal de deur uit. We gingen dan met een paar vaste vrienden uit de stad in, zo'n kilome ter van het kamp af. Bij het naar huis gaan was het meestal donker, verlichting was er niet bij. Niet dat we bang waren, maar als we het kamp uitgingen was het verboden met wapens rond te lopen, deze order was om onaangenaamheden te voorkomen. We gingen dan naar Siamese kennissen die we daar al gauw gemaakt hadden of naar een van de vele bars die na onze aankomst in Cholburry als paddestoelen verrezen, ik denk dat daar nooit iemand nuchter is gebleven. Velen die hier hebben gezeten zullen zich misschien nog wel herinneren hoe wij het merk neushoorndrank met een bepaalde code aanduidden. Er werd ook op goed geluk gedanst en gezongen met de daar aanwezige Siamese barmeisjes; de Long tjinak dalah of Ta mongta en dergelijke waren niet van de lucht als de hele kolo nie nóg niet huiswaarts ging. Er was een gammele bioscoop waar een ieder, ook wij, moest opstaan wanneer voor de film het Siamese volkslied werd gespeeld. Verder was er nog een zeestrand, als ik me niet vergis heette het Pataya. Het was net als Pasir Putih en ligt enkele kilome ters ver van Cholburry. Hierheen kon 32

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 32